“Een groene economie kan niet zonder een groene financiële sector. Financiële partijen, zoals banken, pensioenfondsen en vermogensbeheerders moeten inzichtelijk maken welke klimaat- en biodiversiteitsrisico’s ze op hun balans hebben en hoe ze deze gaan verkleinen.”

Verkiezingsprogramma GroenLinks 2021, pagina 12, onder het kopje ‘Juist nu groen investeren’.

‘Zet je geld aan het werk.’ Het is iets wat je crypto-fanatieke neef op een verjaardag zou kunnen zeggen. En toch is dat een beetje het idee achter het concept van een groene financiële sector. Want wat als het grote geld in de wereld geen verdere klimaatdestructie veroorzaakt, maar in plaats daarvan de verduurzaming van onze samenleving aanzwengelt? Zou het kunnen werken? We gaan erover in gesprek met Pieter Pauw, onderzoeker aan de Technische Universiteit Eindhoven en expert klimaatfinanciering. 

Pieter, als we in het nieuws over klimaatfinanciering lezen gaat het vaak over rijke, uitstotende landen die eigenlijk gewoon met meer geld over de brug moeten komen. Wat heeft een groene financiële sector hiermee te maken? 

“Tijdens de klimaatconferentie van Kopenhagen in 2009 hebben rijke landen inderdaad toegezegd om per 2020 jaarlijks honderd miljard dollar te mobiliseren. Dit geld moet ontwikkelingslanden helpen met het uitvoeren van klimaatmitigatie (het voorkomen van klimaatverandering) en klimaatadaptatie (het aanpassen aan klimaatverandering om zo schade te voorkomen, bijvoorbeeld door het bouwen van dijken, red.).”

Tot grote frustratie van ontwikkelingslanden lukt het rijke landen nog steeds niet om die honderd miljard dollar bij elkaar te krijgen. Inmiddels is ook duidelijk dat die honderd miljard maar een druppel op een gloeiende plaat is. Vooral als je kijkt naar de kosten van mitigatie en adaptatie en de grote hoeveelheden geld die rondgaan in het financiële systeem. De honderd miljard dollar was nooit bedoeld om klimaatverandering volledig een halt toe te roepen, daar is een verschuiving in de orde van grootte van triljarden voor nodig.” 

En dat is waar het financiële systeem aan bod komt? 

“Juist. Als je ziet hoeveel geld er omgaat bij pensioenfondsen, verzekeraars, vermogensbeheerders en (centrale) banken, dan is honderd miljard inderdaad een fractie. Om die reden is er in het Klimaatakkoord van Parijs ‘artikel 2.1c’ opgenomen. Vrij vertaald staat daarin dat deze wereldwijde geldstromen in lijn moeten worden gebracht met de andere doelen uit het akkoord. Het is maar één zinnetje in vage bewoordingen, maar het staat er wel.” 

Portretfoto Pieter Pauw
Pieter Pauw, onderzoeker aan de Technische Universiteit Eindhoven en expert klimaatfinanciering

Is iedereen blij met deze ontwikkeling? 

“Niet iedereen. Het is politiek controversieel, want veel ontwikkelingslanden zijn bang dat de focus zó sterk op de internationale geldstromen komt te liggen dat de aandacht voor de jaarlijkse honderd miljard verslapt. Die honderd miljard bestaan voor een groot deel uit publieke giften en goedkope leningen, terwijl artikel 2.1c meer over de markt gaat. Hoewel er voor duurzame energie een markt bestaat die snel volwassen aan het worden is, is dat niet het geval voor klimaatadaptatie. Daar is gewoon publiek geld voor nodig.

Ook kan het meewegen van klimaatrisico’s bij investeringen een negatief effect hebben op de economieën van bijvoorbeeld kleine eilandstaten. Want als je dertig jaar aan overstromingsrisico’s gaat meenemen in investeringsbeslissingen, zou je dan nog investeren in een eilandstaat die maar een meter boven de zeespiegel ligt?”

Er zijn toch ook arme landen die wat hoger boven de zeespiegel liggen, kunnen daar geen windparken worden gebouwd?

“In theorie ja, maar je ziet dat investeerders terughoudender zijn om grootschalige en technische duurzame projecten in ontwikkelingslanden te financieren. Er zijn studies die uitwijzen dat de risico’s van investeringen in ontwikkelingslanden systematisch overschat worden. In die gevallen investeren financiële instellingen liever dichter bij huis, en hun huis staat meestal in het Westen. Dit noemen we een home bias. Artikel 2.1c zal in eerste instantie dus vooral binnen rijke industrielanden de energietransitie aanmoedigen.”

“ Momenteel werpt het financiële systeem veel obstakels op ”

Welke rol speelt het internationale financiële systeem op dit moment? 

“Het financiële systeem kan de transitie bespoedigen, bijvoorbeeld door in duurzame energie te investeren. Maar momenteel werpt het systeem juist veel obstakels op. Ondanks de retoriek stijgen de investeringen in olie en gas al vier jaar op rij. De zestig grootste banken in de wereld staken sinds het Klimaatakkoord van Parijs nog 5.500 miljard dollar in fossiele brandstoffen. ING en Rabobank hebben hier ook een aandeel in.

Tegelijkertijd gaat er te weinig geld naar de juiste plekken. Het Climate Policy Initiative (non-gouvernementele onderzoeksorganisatie, red.) heeft berekend dat er wereldwijd jaarlijks ruim 570 miljard dollar wordt besteed aan het voorkomen van klimaatverandering, dit is zowel publiek en privaat geld. Volgens het IPCC is dit echter niet genoeg, en zijn er wel tot drie tot zes keer zoveel investeringen nodig om de klimaatdoelen te halen.”

Neemt het bedrijfsleven hier zelf initiatief in? 

“Het valt niet te ontkennen dat er binnen het bedrijfsleven een heuse ratrace aan de gang is om klimaatrisico's van investeringen inzichtelijk te maken. Daarbij gaat het zowel over risico’s van de gevolgen van klimaatverandering, zoals droogte en stormen, als over de risico’s van een transitie naar een duurzame economie.

Het idee is dat het meenemen van zulke risico’s in investeringsbeslissingen automatisch leidt tot duurzamere investeringen. De vraag is of dat ook daadwerkelijk zo is: ik zei al dat investeringen in fossiele brandstoffen nog steeds oplopen.”

Dat klinkt als het soort wensdenken dat de afgelopen decennia alleen maar leidde tot halfhartig en afwachtend klimaatbeleid.

“Klopt, daarbij werkt het misschien wel averechts. Wat als het juist de overheden zijn die zich aan de marktrisico’s aanpassen? Ze kunnen gaan treuzelen met het doorvoeren van de transitie, of er zelfs helemaal mee stoppen, omdat ze bang zijn voor de economische gevolgen op korte termijn.

“ Rekenen op het zelfcorrigerend vermogen van de markt is een technocratische oplossing voor een moreel vraagstuk ”

Dat is niet alles. Door erop te rekenen dat de markt zichzelf corrigeert door klimaatrisico’s inzichtelijk te maken, blijf je hangen in een neoliberale hypothese over de efficiëntie van de markt. Het is een technocratische oplossing voor een moreel vraagstuk. Namelijk: hoe gaan we om met de slachtoffers van klimaatverandering? Het reduceert de boel tot een kille berekening: we investeren in fossiel totdat het niet meer rendabel is, and that’s it. We hebben het dan niet over wie verantwoordelijk is voor al het leed en de schade.” 

Hoe kunnen we dan het financiële systeem omploegen? Welke rol is er voor overheden weggelegd? 

“We moeten kijken naar een breed scala aan maatregelen. Bijvoorbeeld: een effectievere, hogere koolstofprijs instellen. Dat kan via belastingen op de uitstoot van broeikasgassen of door emissiehandel (waarbij het recht om deze gassen uit te stoten door bedrijven moet worden gekocht, red.) Tegelijkertijd moeten overheden stoppen met fossiele subsidies en exportkredietverzekeringen voor vervuilende bedrijven.

Het financiële systeem is heel inert, investeerders lopen niet graag uit de pas. Normaliter is dit fijn, want dat zorgt voor stabiliteit. Maar nu wil je juist snel veel veranderen. Hierdoor moet je als overheid met stok en wortel gaan ‘nudgen’ (prikkelen). Een voorbeeld: elektrisch rijden stimuleer je niet alleen door een subsidie op de aanschaf van de auto. Je kunt het verder aanmoedigen met belastingmaatregelen, door veel laadpalen neer te zetten of door als overheid het juiste voorbeeld te geven.

Toen ik laatst met een elektrische deelauto naar een strandje ging, was er maar één parkeerplek vrij, en dat was er eentje met laadpaal. Wij konden onze elektrische auto er kwijt, terwijl de mensen die met benzineauto's kwamen, een heel eind moesten lopen. Ook dat is nudgen.

Verder is er een rol weggelegd voor centrale banken. In ontwikkelingslanden hebben centrale banken over het algemeen een breder mandaat dan rijkere landen. Zo vereist de centrale bank in India dat commerciële banken een bepaald aandeel van hun leningen reserveren voor duurzaamheid.”

Dat heeft veel voeten in de aarde. Is het niet makkelijker om gewoon een zak geld aan klimaatfinanciering in te zamelen? 

“Zo’n zak geld is gemakkelijk, maar onvoldoende. Voor systeemverandering is er op allerlei niveaus verandering nodig, en dat is gewoon niet makkelijk. De UNFCCC (het orgaan voor klimaatverandering van de Verenigde Naties, red.) werkt notoir langzaam, omdat zo veel landen mee moeten onderhandelen. Uiteindelijk bepaalt het principe van de kleinste gemene deler de uitkomst van onderhandelingen. Er is altijd wel een onderhandelaar die grotere ambities verhindert.

Een mogelijke oplossing is om met climate clubs te werken, kleine groepen landen die vooruitlopen op de rest door gezamenlijk ambitieus klimaatbeleid te maken. Zo kunnen ze beginnen de wereldwijde norm te veranderen.”

Wat kan Nederland verder doen? Wat zie je graag terug in de verkiezingsprogramma’s van partijen in aanloop naar de verkiezingen? 

“Het is heel belangrijk dat klimaatverandering consequent wordt meegenomen in beleid en dat daarmee duidelijke signalen aan de markt worden gegeven. Dit doet Nederland niet altijd. Je ziet bijvoorbeeld dat er heel veel wordt geïnvesteerd in windparken op zee. Maar tegelijkertijd heeft het kabinet besloten tot nieuwe gaswinning in de Noordzee en tot LNG-terminals om schaliegas uit de VS te importeren. Hoe passen die twee samen? Wat is dan de strategie? Willen we af van fossiel of eraan vasthouden?

“ Waarom zijn er nog fossiele subsidies? ”

En als je dan toch in gas investeert, zeg er dan heel duidelijk bij van: hier wordt tot maximaal 2035 gas gewonnen. Óf: vanaf 2035 kan hier alleen nog worden gewonnen als er CO2 onder de grond wordt opgeslagen, om maar iets te noemen.

Hetzelfde geldt voor fossiele subsidies. Waarom bestaan die nog? Nederland ondertekende het Akkoord van Parijs en heeft afgesproken in 2050 helemaal klimaatneutraal te zijn. Die fossiele subsidies geven dan de verkeerde signalen af aan de markt. Dat is niet logisch, niet efficiënt en uiteindelijk duur voor de belastingbetaler.”

Klimaatfinanciering: een kritische noot

Maimuna Kabatesi is programmamanager bij mensenrechtenorganisatie Hivos op het thema klimaatrechtvaardigheid. Ze woont en werkt in Nairobi, Kenia.

“Onder financiers en landen die aan klimaatfinanciering doen heerst het idee dat klimaatinvesteringen óók altijd inkomsten in het laatje moeten brengen. Projecten worden op dit criterium beoordeeld. Maar investeringen zijn noodzakelijke ingrepen om de levens van mensen te redden en gemeenschappen te beschermen. 

Daar komt bij dat maar 10 procent van de wereldwijde klimaatfinanciering bij lokale gemeenschappen terechtkomt. Dit terwijl klimaatverandering sommige van deze gemeenschappen veel harder raakt dan andere, denk aan inheemse boeren die hun gewassen en vee door droogte zien sterven of vissersdorpen die hun hele hebben en houden verliezen aan overstromingen. De huidige financiële structuren sluiten niet goed aan op het maatwerk dat bij deze gevallen nodig is. Het systeem moet om die reden op de schop. 

In de ergste gevallen zien we hoe lokale gemeenschappen zelfs slachtoffer worden van grootschalige duurzame energieprojecten. Hier in Kenia staat aan het Turkanameer het grootste windpark van Afrika – mede gefinancierd door de Nederlandse overheid. Maar de inheemse nomadengemeenschappen die er woonden zijn op onrechtmatige wijze onteigend van hun land. Dit is niet goed. Als de energietransitie niet inclusief is, schaadt deze juist de mensen die het meest lijden onder klimaatverandering.”