Interview Martin Ruhs

Halverwege het schrijven van zijn boek met de veelzeggende titel The Price of Rights (2013) werd Martin Ruhs, hoogleraar migratiestudies en adjunct-directeur van het Migration Policy Center in Florence, uitgenodigd om een lezing te geven op een VN-conferentie. Ruhs aarzelde: in VN-kringen lag het bevragen van de ondeelbaarheid van rechten nogal gevoelig en hij vreesde dat hij zou worden neergezet als iemand die aan basale mensenrechten van migranten wilde morrelen.

Dat laatste is geenszins het geval. Dit blijkt duidelijk uit zijn boek en zal de sympathieke Oostenrijker ook tijdens het interview meermaals benadrukken. Vlak voor aanvang vroeg een VN-medewerker naar de titel van zijn presentatie. “De kosten en voordelen van rechten voor migranten”, antwoordde Ruhs. De medewerker fronste zijn wenkbrauwen en maakte een aantekening. Toen Ruhs aan de beurt was, kondigde de medewerker aan dat Ruhs zou spreken over “de voordelen van rechten voor migranten”. Het woord ‘kosten’ werd vermeden.

    Portretfoto Martin Ruhs
    Portretfoto Martin Ruhs

    Deze anekdote is exemplarisch voor een deel van de reacties die hij kreeg op zijn boek, vertelt Ruhs tijdens twee videogesprekken die vanwege corona noodgedwongen de geplande ontmoeting in Den Haag vervangen. In het boek beschrijft Ruhs op basis van uitgebreid onderzoek dat hoe meer rechten arbeidsmigranten krijgen toegekend in het land van aankomst, hoe minder nieuwkomers het land zal willen opnemen. Ruhs wijst op de politieke realiteit dat met name sociale rechten naast voordelen ook kosten met zich meebrengen voor de ontvangende samenleving.

    Om meer arbeidsmigranten de kans te geven een beter leven op te bouwen, is het volgens Ruhs dan ook moreel verdedigbaar om tijdelijk en onder strikte voorwaarden enkele specifieke rechten in te perken. Voor veel linkse partijen, waarvoor de ondeelbaarheid en universaliteit van (mensen)rechten een belangrijke pijler vormt onder hun beleid, is dit – net als voor de VN - een ongemakkelijke boodschap. “Critici zijn bang dat inperking van rechten de weg vrijmaakt voor uitbuiting en het ontstaan van een soort onderklasse binnen de samenleving. Anderen zeggen juist: jouw voorstel gaat lang niet ver genoeg, veel van deze beperkingen gelden al.”

    Wat bracht u op het spoor van deze ongemakkelijke boodschap?

    “In 1990 nam de VN het verdrag voor de rechten van arbeidsmigranten aan waarin een aantal fundamentele mensenrechten bekrachtigd werden. Dit verdrag is het minst vaak geratificeerd van alle VN-verdragen. Ondanks het feit dat het geen nieuwe rechten toekent maar alleen bestaande bevestigt, vinden lidstaten het blijkbaar toch ingewikkeld om op papier te bevestigen dat rechten ook onverkort voor arbeidsmigranten gelden. Het verdrag werkt in de praktijk dus niet.

    Mijn hypothese was dat er binnen de VN in het algemeen, en specifiek in dit verdrag, te weinig oog was voor het feit dat rechten niet alleen intrinsieke waarde hebben, maar ook gevolgen met zich meebrengen in de vorm van zowel voordelen als kosten voor de ‘ontvangers’. Dit ben ik gaan toetsen.”

    Wat bleek uit uw onderzoek?

    “In 45 hoge- en middeninkomenslanden die ik heb onderzocht, bestaat een relatie tussen de bereidheid om laaggeschoolde arbeidsmigranten toe te laten en de rechten die deze migranten krijgen toegekend. Het ene uiterste vormen landen als Saoedi-Arabië en de Golfstaten, waar enorme aantallen migranten aan het werk zijn met slechts heel beperkte rechten. Aan de andere kant van het spectrum liggen sommige Scandinavische landen, die in ieder geval tijdens mijn onderzoeksperiode veel restrictiever waren als het ging om de hoeveelheid arbeidsmigranten die ze toelaten, maar waar deze wél behoorlijk veel rechten krijgen.

    Wat is nu de meest rechtvaardige situatie? Voor alle duidelijkheid: ik ben zeer zeker geen voorstander van een beleid zoals dat in de Golfstaten. De rechteninperkingen daar overschrijden mijn persoonlijke morele grenzen. Maar aan de andere kant krijgen heel veel migranten daar wél de kans om aan het werk te gaan en veel meer te verdienen dan in hun thuisland. Miljoenen mensen vertrekken bovendien vrijwillig naar Dubai en Qatar. Terwijl in landen die arbeidsmigranten veel rechten toekennen, meestal relatief weinigen daarvan kunnen profiteren.”

    Kunnen we werkelijk spreken van een vrijwillige keuze als mensen van de ene onwenselijke situatie, namelijk een land waar ze te weinig verdienen om hun gezin te onderhouden, naar de andere onwenselijke situatie gaan: werken in een land waar ze nauwelijks rechten hebben en uitbuiting op de loer ligt?

    “Dat veel mensen vrijwillig in de Golfstaten aan het werk gaan, rechtvaardigt inderdaad geen behandeling als tweederangs burgers. Maar het is een feit dat veel mensen uit ontwikkelingslanden nu de keuze hebben tussen helemaal níet in het buitenland aan de slag kunnen, illegaal werken in het buitenland, of legaal met beperkte rechten.

    Natuurlijk is het beperken van rechten in het algemeen moeilijk te rechtvaardigen, maar we moeten een situatie ook beoordelen in vergelijking met de alternatieven die mensen hebben. Bovendien: wie ben ik om als relatief bevoorrechte Europeaan te bepalen dat arbeidsmigranten nooit in de Golfstaten aan de slag moeten gaan? Ik vind het ongemakkelijk en paternalistisch als ik arbeidsmigranten voorschrijf wat het beste voor ze is. Voordat we mensen mogelijkheden ontzeggen, moeten we zorgen dat we ze een beter alternatief kunnen bieden.”

    Dat alternatief zou volgens Ruhs kunnen bestaan uit arbeidsmigratieprogramma’s met enkele tijdelijke rechtenbeperkingen. Als volledige toegang tot de verzorgingsstaat vanwege de kosten die daarmee gemoeid zijn een belemmering vormt voor landen om arbeidsmigranten in Europa toe te laten, is die tijdelijke beperking volgens Ruhs legitiem. Als rechten die in aanmerking komen voor inperking noemt Ruhs het recht om van werkgever te wisselen, sociale rechten zoals financiële steun voor lage inkomens en een sociale huurwoning, het recht op een vaste verblijfsvergunning en het recht op gezinshereniging.  

    Hoe heeft u bepaald welke rechten het minst onethisch zijn om in te perken? Gezinshereniging draagt bijvoorbeeld in belangrijke mate bij aan geluk en welzijn.

    “Voorop staat dat burgerrechten en politieke rechten niet worden ingeperkt, behalve het recht om te stemmen bij verkiezingen, en geen andere arbeidsrechten dan het recht op vrije arbeidskeuze. Ook toegang tot gezondheidszorg blijft onverkort van kracht. Ik heb gekeken naar de overige rechten die het grootste obstakel kunnen vormen voor politieke steun voor het toelaten van arbeidsmigranten, en dat geldt vooral voor inkomenssteun en sociale huisvesting.

    De verzorgingsstaat is opgezet om minder draagkrachtige mensen in het eigen land te ondersteunen, en dergelijke programma’s brengen naast voordelen, ook kosten voor de samenleving met zich mee. We leven nu eenmaal in een wereld met grenzen tussen landen. Dat maakt het verdedigbaar dat regeringen als het gaat om dergelijke voorzieningen hun eigen burgers voorrang geven. Gezinshereniging is een lastige omdat een gezin inderdaad belangrijk is voor persoonlijk geluk en welzijn. Maar we hebben het hier over tijdelijke migratieprogramma’s. Een periode van drie, vier jaar is mijns inziens overkomelijk, als dat een dealbreaker wegneemt voor het gastland.

    We moeten ook onthouden dat niet elke inperking van rechten een fundamentele schending van de mensenrechten betreft.”

    Hoe zit het met het inperken van het recht om van werkgever te wisselen? Dat geeft toch ruim baan aan uitbuiting?

    “Als het om arbeidsrechten gaat, verdedig ik alleen een inperking van de vrije arbeidskeuze, niet van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zeker, het is een groot probleem dat arbeidsmigranten die worden uitgebuit niet weg mogen bij hun werkgever zonder hun werkvergunning te verliezen. En ik snap het pleidooi om ze volledige vrije arbeidskeuze te geven. Maar ik zou dat willen beperken tot vrijheid van arbeidskeuze binnen dezelfde sector waarvoor ze zijn geworven, en ook niet direct bij aankomst.

    Veel migratieprogramma’s bestaan juist om tekorten aan personeel in bepaalde sectoren op te heffen. Als migranten op dag één van werkgever mogen veranderen, zullen veel landen wel twee keer nadenken voordat ze met arbeidsmigranten in zee gaan. Tussen 2007 en 2014 adviseerde ik de Britse regering over arbeidsmigratie. Een paar jaar nadat Roemenië en Bulgarije lid waren geworden van de EU vroeg de regering ons: kunnen we sommige sectoren openzetten voor arbeidsmigranten uit die landen? Er stonden immers veel Bulgaarse en Roemeense arbeiders klaar om het tekort aan zorgpersoneel in het Verenigd Koninkrijk op te vullen. Maar het bleek niet mogelijk om de arbeidsmigranten langer dan een jaar te verplichten in de zorgsector te werken.

    De onmogelijkheid om de vrije arbeidskeuze van deze migranten te beperken, leidde tot de vrees dat veel arbeidsmigranten de zorgsector na een jaar zouden verlaten en in andere sectoren aan het werk zouden gaan.  De Britse regering besloot daarom dat Roemeense en Bulgaarse migranten in die periode helemaal niet in de zorgsector aan de slag mochten.”

    In Nederland wonen veel arbeidsmigranten uit met name Midden- en Oost-Europa in beroerde omstandigheden. Deze situatie draagt niet bij aan de bereidheid onder de bevolking om meer arbeidsmigranten toe te laten. Veel van de beperkingen die u bepleit, zijn bovendien al van kracht. Hoe kan inperking van rechten met alle mogelijke gevolgen van dien dan bijdragen aan het draagvlak?

    “Dat is een interessant voorbeeld, want deze arbeidsmigranten zijn EU-burgers en hebben – zolang ze aan het werk zijn -  bijna dezelfde rechten als burgers in het gastland. De slechte woonomstandigheden hebben dus niets te maken met hun juridische status als arbeidsmigrant, maar met het onvermogen van regeringen om deze mensen te bieden waar ze recht op hebben. Ik ben het met je eens dat grote groepen arbeidsmigranten in slechte woonomstandigheden niet bijdragen aan de bereidheid van het gastland om nog meer migranten op te nemen.

    Als het gaat om de tijdelijke arbeidsmigratieprogramma’s waar mijn onderzoek zich op richt, moet de vraag dus zijn: hoe richten we deze programma’s zo in dat dergelijke misstanden zich niet voordoen? Goede huisvesting is daar onderdeel van. Maar in landen waar er al een groot tekort aan sociale huisvesting bestaat, zal enorm veel weerstand ontstaan wanneer arbeidsmigranten net zoveel recht krijgen op een sociale huurwoning, en burgers dus met nog meer mensen moeten concurreren. Als arbeidsmigranten bovendien fatsoenlijk worden betaald, zouden zij zich een woning op de particuliere markt moeten kunnen veroorloven.

    Overigens: dat er een correlatie is tussen rechten en de mate waarin een land zich openstelt voor migranten, betekent niet dat inperking van rechten onmiddellijk leidt tot meer migranten. Er spelen meer factoren een rol bij het vormgeven van arbeidsmigratiebeleid, zoals in hoeverre er sprake is van tekorten aan personeel.”

    Een politiek discussiepunt in Nederland is de vraag of arbeidsmigranten na verloop van tijd een permanente verblijfsvergunning zouden moeten krijgen. U schrijft in uw boek dat de inperking van rechten na enkele jaren moet worden heroverwogen. Moeten migranten volgens u de kans krijgen zich permanent in het gastland te vestigen?

    “Dit is een ingewikkeld punt voor liberale democratieën. Er is veel voor te zeggen om mensen na vier jaar de kans te geven te blijven, als een soort beloning die je ze in het vooruitzicht stelt. Aan de andere kant: als iedere arbeidsmigrant mag blijven, kun je niet meer spreken van tijdelijke migratieprogramma’s. Veel migratieprogramma’s komen niet van de grond juist omdat regeringen en werkgevers bang zijn dat mensen niet meer teruggestuurd kunnen worden.

    We moeten ons overigens de vraag stellen in hoeverre is er sprake van langdurige of structurele tekorten in bepaalde sectoren, en of arbeidsmigratie inderdaad de enige oplossing is. Als aardbeienkwekerijen roepen dat ze duizend mensen tekort komen en er ‘dus’ arbeidsmigranten moeten komen, moet de vraag eerst zijn of arbeidsmigratie het enige antwoord is op het personeelstekort. De kans is klein dat met hogere lonen meer lokale werknemers aardbeien zouden willen plukken. Maar mogelijk wél als bijvoorbeeld een deel van het productieproces wordt geautomatiseerd.

    In sommige sectoren is het inzetten van arbeidsmigranten inderdaad de enige manier om op de korte termijn personeelstekorten op te vullen. Maar mijn punt is dat we in ieder geval moeten nadenken over de haalbaarheid en wenselijkheid van andere alternatieven, zoals automatisering, outsourcing en aantrekkelijkere arbeidsomstandigheden – met het besef dat niet iedere sector daar de mogelijkheden toe heeft.  De hamvraag is dan: vinden we het logisch voor een rijk land om producten te maken of diensten te leveren die gepaard gaan met werkomstandigheden die dermate onaantrekkelijk zijn voor lokale werknemers dat we ze alleen dankzij arbeidsmigranten kunnen aanbieden?

    De coronacrisis legt dit probleem haarfijn bloot. Veel arbeidsmigranten werken in sectoren die we nu als ‘vitaal’ bestempelen, inclusief veel laagbetaalde beroepen die in een aantal Europese landen gekenmerkt worden door slechte werkomstandigheden. Als we deze sectoren zo belangrijk vinden, is het goed dat we het werk van laagbetaalde arbeidsmigranten meer waarderen. Aan de andere kant dwingt dit ons om kritisch te kijken naar de arbeidsomstandigheden in sommige van deze sectoren en de noodzaak om deze te verbeteren - voor alle werknemers.”

    Wat zou u zeggen tegen partijen als GroenLinks voor wie het beperken van rechten indruist tegen hun morele principes?

    “Rechten en migratiebeleid kunnen we niet los zien van elkaar. Als we ons alleen richten op de universaliteit en ondeelbaarheid van rechten, en niet op de consequenties van die rechten, zullen we het arbeidsmigratiebeleid nooit kunnen verruimen. Mensen in arme landen die graag in rijke landen willen werken, profiteren niet van rechten in welke mate dan ook als ze niet eens worden toegelaten.

    Een pleidooi voor gelijke rechten kan voortkomen uit bezorgdheid om de behandeling van migranten, de vrees voor het ontstaan van een ‘onderklasse’. Maar het kan ook een argument zijn om migranten buiten de poort te houden; juist vanuit de wetenschap dat een pleidooi voor volledig gelijke rechten direct na aankomst de toegang voor nieuwe migranten kan beperken.”

      CV Martin Ruhs

      Geboren
      Graz (Oostenrijk), 21 juni 1974

      Opleiding
      Gepromoveerd in de economie aan de Universiteit van Cambridge

      Werk
      Martin Ruhs is hoogleraar en adjunct-directeur van het Migration Policy Center (MPC) aan het European University Institute (EUI) in Florence. Hij is met langdurig verlof van de Universiteit van Oxford, waaraan hij verbonden is als universitair hoofddocent politieke economie.  Van 2007 tot 2014 was hij lid van de Britse Migration Adivsory Committy During. In 2017 was hij medeauteur van het World Migration Report 2018 van de International Organization for Migration (IOM). Ruhs publiceerde verschillende boeken, waaronder Who Needs Migrant Workers? Labour Shortages, Immigration and Public Policy (Oxford University Press, 2010); The Price of Rights. Regulating International Labour Migration (Princeton University Press, 2013); Bridging the Gaps: Linking Research to Public Debates and Policy-Making on Migration and Integration (Oxford University Press, 2019.