In dit beeld is het individu deels verbonden met het vaste land en deels gericht op de oceaan. Het vaste land verwijst naar de verbondenheid van het individu met onder meer familie en vrienden, de nationale cultuur, taal en tradities. De oceaan verwijst naar de ruimte om vrij te zijn, verder en ruimer te kijken. Volgens Oz zijn politieke visies waarin mensen als rivaliserende eilandjes worden gezien monsterlijk. Maar ook fout vindt hij de ideologieën die mensen uitsluitend zien als een molecuul van het vaste land (Oz, 2002).

In de politieke filosofie, en meer nog in het actuele politieke debat, is een tegenstelling tussen gemeenschapsdenkers en liberalen of vrijzinnigen te zien (zie Pels, 2005). Wij menen dat die tegenstelling te eenvoudig wordt voorgesteld. Gemeenschapsdenkers zijn volgens ons te kritisch over het individualisme, terwijl liberalen te weinig oog hebben voor de concrete omgeving waarin het individu leeft.

De identiteit van het individu wordt tekort gedaan als deze in termen van een eilandje wordt voorgesteld. Mensen leven en handelen in een sociale omgeving. Als het individu zich bijvoorbeeld politiek sterk wil maken en macht wil ontwikkelen, doet hij dat in een groep of georganiseerd collectief (zie Waltzer, 2004). Dat neemt niet weg dat het autonome individu het richtpunt is voor een emancipatoire politiek. Mensen mogen niet worden opgesloten in gemeenschappen als dat ten koste gaat van keuzevrijheid en individuele emancipatie.

Emancipatie van het individu

De afgelopen jaren is het individualisme - vaak voorgesteld als een vorm van egoïsme -  bekritiseerd door conservatieven als Jan Peter Balkenende en door socialisten als Jan Marijnnissen. SCP-directeur Paul Schnabel (1999) citeert de Engelse filosoof Steven Lukes bij de uitgangspunten van het individualisme. Met Lukes stelt Schnabel de emancipatie van het verantwoordelijke individu centraal. De uitgangspunten van Lukes laten zien dat individualisme geen vorm van egoïsme hoeft te zijn.

Het eerste uitgangspunt is de gelijkheid in waarde en waardigheid van de individuele mens, ongeacht kenmerken als geslacht, ras, rijkdom of intelligentie. Ten tweede moet de autonomie van het individu als waarde worden erkend. Het gaat om de erkenning van zijn mogelijkheden tot zelfbepaling en persoonlijke verantwoordelijkheid. Dat wil zeggen dat de mens in beginsel zijn lot in eigen hand heeft en dat anderen terughoudend moeten zijn met het uitoefenen van macht.

Ten derde is het onderscheid tussen het publieke en private leven van belang. Iedereen heeft recht op privacy, op een privaat leven dat niet onderhevig is aan controle door de overheid. Het vierde uitgangspunt is de erkenning van de waarde van zelfontplooiing van het individu; ieder individu heeft talenten en moet zijn leven zelf kunnen vormgeven.

Deze vier uitgangspunten voor het individualisme, zo stelt Schnabel, zijn samengevat in de klassieke idealen vrijheid en gelijkheid. Daarbij staat gelijkheid voor gelijkwaardigheid, dat ook wederzijds respect en verantwoordelijkheid veronderstelt. In het vrijheidsideaal komen autonomie, privacy en zelfontplooiing van het individu als uitgangspunten tot uitdrukking.

Deze uitgangspunten laten zien dat het in politieke zin voorop zetten van het individu niet betekent dat wordt uitgegaan van egoïstische individuen, van eilandjes die met elkaar wedijveren. Individuele vrijheid is pas mogelijk in een samenleving waarin mensen gelijkwaardig en solidair zijn. Wie daarom stelt dat vrijheid een louter rechts liberaal ideaal is, slaat de plank mis en gaat voorbij aan een belangrijke inzet voor progressieve politiek: het beschermen en bevorderen van het belang van het individu tegenover dat van de staat of de gemeenschap.

Progressieve politiek valt precies op dit punt te onderscheiden van conservatieve politiek. Tegenover het conservatisme delen volgens Hans Blokland (1995) liberalen, socialisten, sociaal-democraten, radicalen en vrijzinnigen van oudsher het ideaal van het autonome individu dat bewust en weloverwogen zijn leven leidt en zijn lot in eigen hand heeft. De politieke verschillen tussen liberalen en links progressieven zijn te vinden in hun antwoorden op de vraag hoe de maatschappij moet worden ingericht om dit ideaal te verwezenlijken.

Liberalen zijn altijd meer gericht geweest op het negatieve vrijheidsbegrip. Dat wil zeggen dat het individu beschermd moet worden tegen een te opdringerige staat. Links is meer geïnteresseerd in positieve vrijheid dat uitgaat van de autonomie van het individu en het vermogen om zelfstandig richting te geven aan het leven (zie Blokland, 1995). Positieve vrijheid is daarmee breder dan negatieve vrijheid omdat het gaat over de mogelijkheden tot zelfverwerkelijking en over emancipatie.

In zijn boek Liberalism and democracy beschrijft de Italiaanse politiek filosoof Norberto Bobbio twee sferen van emancipatie. De ene gaat over religie en spirituele zaken, de andere over het economisch leven en over materiële zaken (Bobbio, 2005 [1988]). Die twee emancipatieprocessen zijn historisch aan elkaar gekoppeld omdat ze samenvallen met het ontstaan van liberale staten in de achttiende en negentiende eeuw.

Confessionele staten kwamen neutraal te staan tegenover de geloofsovertuigingen van burgers, en de privileges die de adel had in het feodale tijdperk verdwenen bij het ontstaan van mercantilistische verhoudingen. Het was de tijd van de Verlichting, waarin het individu in het politieke denken voorop kwam te staan en het debat ging over de bescherming van de rechten van het individu tegenover de staat en in de maatschappij.

De politieke strijd over hoe politieke spelregels eruit moesten zien en hoe dus de verhouding tussen burger en staat moest zijn, werd vooral uitgevochten in de negentiende eeuw. Toen ontstonden politieke partijen, gebaseerd op ideologische of godsdienstige overtuiging. De politieke strijd tussen deze partijen ging bijvoorbeeld over hoe moest worden omgegaan met de spanningen tussen religie en politiek.

Het constitutionele debat werd heftig gevoerd. Belangrijke kwesties als het kiesrecht en de vrijheid van onderwijs werden uiteindelijk in 1917 in de Grondwet vastgelegd. Met de spelregels en de instituties uit de negentiende eeuw kon de politiek in de twintigste eeuw goed functioneren. In deze eeuw was de Grondwet nauwelijks meer inzet van gepassioneerd debat. De politieke strijd ging vooral over sociaal-economische verdelingskwesties. Uit die strijd, waarbij links en rechts van opvatting verschilden over de voorwaarden voor sociaal economische emancipatie, ontstond in de loop van de twintigste eeuw de huidige verzorgingsstaat (zie De Haan, 2003; Te Velde, 2006).

De politieke strijd over de relatie tussen het individu, de staat en de maatschappij en over de voorwaarden voor individuele emancipatie is weer terug in het hedendaagse politieke debat. Dat geldt zowel voor de culturele als voor de sociaal-economische dimensie van vrijheid en emancipatie. Op politiek-cultureel terrein gaat naar aanleiding van thema’s als integratie, terrorisme, veiligheid en de rol van religie het debat opnieuw over de vrijheid van het individu tegenover een opdringerige staat.

Op sociaal-economisch terrein is de vraag in hoeverre de verzorgingsstaat bijdraagt aan individuele emancipatie. Links stond van oudsher wantrouwend tegenover de markt, terwijl rechts een kleinere overheid wilde. Tegenwoordig heeft deze klassieke tegenstelling een andere en minder eenduidige dimensie gekregen. De verzorgingsstaat met alle bijbehorende overheidsbureaucratie kan mensen te afhankelijk maken en hen beknotten in de mogelijkheden hun eigen leven vorm te geven (Halsema, 2005; Snels, 2005b).

De culturele kwestie

Het actuele politiek-culturele debat is heftig. In de internationale verhoudingen is dat debat aangewakkerd door de aanslagen in New York, Madrid en Londen. Het heeft geleid tot een wij-zij-denken: wij van de westerse wereld tegenover de ‘achtergebleven’ cultuur van islamitische landen. De oorlogen in Afghanistan en Irak hebben tot deze tegenstelling bijgedragen. Zowel westerse neo-conservatieven als islamitische fundamentalisten gebruiken deze simplistische tegenstelling voor hun eigen politieke doeleinden.

Mensen worden ingedeeld in verschillende beschavingen - de westerse, islamitische, hindoeïstische of boeddhistische - en daarmee volgens de Brits-Indische denker Amartya Sen (2006) gereduceerd tot één dimensie. Vooral moslims worden tegenwoordig tot één religieuze identiteit teruggebracht, terwijl dé islamitische wereld niet bestaat en de identiteit van mensen door veel meer dan alleen hun religieuze achtergrond wordt bepaald.  

In Nederland heeft de laatste jaren, met de politieke beweging van Fortuyn en na de moord op Theo van Gogh, het groepsdenken ook toegeslagen. De vrees voor de Islam lijkt hier wel groter dan in door grote aanslagen getroffen landen als de Verenigde Staten, Spanje en Groot-Brittannië, hoewel in het laatste land het debat ook steeds meer gaat over gedwongen aanpassing van moslims aan de Britse cultuur. Door politiek rechts wordt de ‘achterlijke’ Islam, het ‘mislukte’ integratiebeleid en het ‘gebrek’ aan waarden en normen op één hoop geveegd (zie Snels, 2005a).

Met veel retoriek is een cultureel conflict gecreëerd dat de tegenstellingen tussen mensen heeft vergroot (Halsema, 2006). Kenmerkend voor de conservatieve blik op de wereld is, naast het doemdenken, het groepsdenken. Met principiële uitspraken over onze cultuur, onze nationale identiteit en onze waarden en normen wordt een dogmatische stelling ingenomen die aanpassing vraagt van iedereen die niet voldoet aan het conservatieve groepsideaal. Dat uit zich in vergaande maatregelen die assimilatie eisen van migranten, maar speelt ook mee bij de roep om een nationale canon of een nationaal historisch museum.

Van het integratievraagstuk is zo vooral een cultureel probleem gemaakt, waarbij het niet gaat om het bestrijden van achterstand en discriminatie, maar om aanpassing aan 'onze' waarden en normen. Opvallend is dat neo-conservatieven, zoals ex-minister van Integratie Rita Verdonk, daarbij een oud-links maakbaarheidsideaal lijken te hanteren. Met allerlei wetten en eisen aan migranten wordt de indruk gewekt dat integratie 'even geregeld' kan worden. Daarbij worden op Verdonkiaanse wijze migranten streng toegesproken op hun religie of op hun gebrek aan incasseringsvermogen.

Het debat over cultuur en religie doet denken aan de politieke strijd in de negentiende eeuw, de eeuw waarin de vrijheid van religie en de vrijheid van meningsuiting voor iedereen werd gedefinieerd. Deze grondrechten en vrijheden, bedoeld om het individu te beschermen tegen de staat en de wil van de meerderheid, lijken bij conservatief rechts niet voor iedereen te mogen gelden. 

Ook in de bestrijding van criminaliteit en terrorisme staan de grondrechten van individuen ter discussie. Voorbeelden die de privacy van mensen aantasten zijn maatregelen als de algemene identificatieplicht of de vergaande uitbreiding van cameratoezicht. Bij de bestrijding van terrorisme gaan wetsvoorstellen die ten koste gaan van de privacy nog verder. Politie en justitie moeten niet alleen toegang krijgen tot informatie over financiële gegevens van mensen, maar ook gegevens over iemands godsdienst, politieke voorkeur en gezondheid.

Sommige politieke partijen, zoals de VVD, willen zelfs een databank met DNA-informatie van alle burgers. Dat is zorgwekkend, omdat de staat met zeer veel informatie over ieder individu vergaande macht in handen krijgt. De vrijheid van meningsuiting was in het geding bij het voorstel om het verheerlijken van geweld strafbaar te stellen. Dit voorstel van CDA-minister Donner heeft het gelukkig niet gehaald. Het zou niet alleen grondrechten schenden, maar ook ineffectief zijn omdat het juist het debat smoort met diegenen die afschuwelijke opvattingen hebben. Ook het idee van Donner na de moord op Theo van Gogh om de wet over godslastering aan te scherpen is gestrand. De vrijheid van religie moet samengaan met de vrijheid om religiekritiek uit te oefenen. 

In de negentiende eeuw waren het juist de liberalen die bang waren voor machtsmisbruik door de staat. De liberalen van de VVD gaan momenteel slordig om met de klassieke vrijheidsrechten en lijken in die zin een conservatieve wending te hebben genomen. Deze rechten, die de negatieve vrijheid van het individu definiëren, zijn nu in betere handen van vrijzinnige partijen als D66 en GroenLinks. Vrijzinnige partijen hechten veel waarde aan de emancipatie van het individu.

Op het terrein van integratie heeft GroenLinks daarom haar visie aangepast. In de jaren tachtig en negentig was 'integratie met behoud van eigen identiteit' het adagium in de Nederlandse politiek. Dat adagium is door GroenLinks ingeruild voor 'integratie door emancipatie'. Deze opvatting komt overeen met de stellingname van Sen (2006). Hij stelt dat de identiteit van individuen niet als vanzelfsprekend is verbonden met de (religieuze of etnische) gemeenschap waarin mensen worden geboren.

Er zijn talloze andere kenmerken die van belang zijn voor de individuele identiteit, zoals klasse, geslacht, taal, literatuur, politieke voorkeur of professie. Sen ziet individuen als personen met vele sociale bindingen. Zij kiezen als het ware zelf hun identiteit door het belang te bepalen van de vele kenmerken en relaties die mensen hebben. In de ideale situatie worden mensen niet belemmerd in de mogelijkheden en vaardigheden om deze keuzes zelf te maken.

Het wegnemen van belemmeringen betekent ook het bevorderen van sociaal economische kansen door middel van bijvoorbeeld goed onderwijs en voldoende en gelijkwaardige toegang tot de arbeidsmarkt. Hier vinden we de aansluiting bij het begrip 'positieve vrijheid', dat in het integratiebeleid een noodzakelijke aanvulling is op het beschermen van negatieve vrijheid.  

De sociaal economische kwestie

In de twintigste eeuw ging het politieke debat over positieve vrijheid. Het rechtse liberalisme en het linkse socialisme stonden als politieke stromingen tegenover elkaar. Het ging er niet zozeer om dat de ene stroming vrijheid belangrijker vond dan de andere. De verschillen van opvattingen hadden betrekking op de voorwaarden voor een vrij leven. Ook Karl Marx ging het om de vrijheid van het individu.

Een belangrijke erfenis van zijn gedachtegoed was dat economische verhoudingen van invloed zijn op de kansen die mensen hebben om hun leven naar eigen inzicht in te richten (Snels, 2005b). Het is dus een misverstand dat links alleen geïnteresseerd zou zijn in gelijkheid en liberalen pal zouden staan voor vrijheid. Het verschil van opvatting gaat over de tegenstelling tussen markt en staat als instituties om vrijheid te bevorderen, waarbij socialisten voor een sterke staat waren en liberalen de markt prefereerden.

In de twintigste eeuw kwam de verzorgingsstaat tot ontwikkeling. Het dominante idee was dat de overheid een sterk sturende rol in de economie moest hebben. Dat idee kwam ook voort uit de economische wetenschap. De beroemde Britse econoom John Maynard Keynes stelde dat economische crises voorkomen konden worden met planmatig economisch beleid van een sterke overheid. Met overheidsuitgaven, belastingheffing en rentebeleid kon de overheid de economische groei en werkgelegenheid stimuleren.

De oliecrisis in de jaren zeventig bracht een slag toe aan deze maakbaarheidsillusie. De werkloosheid liep snel op en het Keynesiaanse overheidsbeleid bleek niet effectief om zowel hoge inflatie als de werkloosheid te bestrijden. Dit was het begin van een politieke omwenteling. Rechts kreeg met een radicale visie op het heil van marktwerking het politieke stuur in handen. Voorbeelden zijn Ronald Reagan in de Verenigde Staten, Margaret Thatcher in Groot-Brittannië en Ruud Lubbers in Nederland.

Een belangrijk uitgangspunt voor dit neoliberalisme is dat markten goed werken. De markt moest meer ruimte krijgen ten opzichte van de overheid. Overheidstaken als het openbaar vervoer, de post en de telefoon werden in meer of mindere mate geprivatiseerd. Om de arbeidsmarkt beter te laten werken werden bezuinigingen doorgevoerd in de sociale zekerheid en de belastingen verlaagd. Vanaf de jaren ‘90 is het neoliberalisme echter over zijn hoogtepunt heen. In verschillende landen kwam links weer in de regering en werd een nieuwe balans gezocht in de verhouding tussen staat en markt.

Cruciaal is dat sindsdien wordt ingezien dat de overheid noch de markt perfect werken. Het verschil tussen de opvattingen van politieke stromingen over de verhouding tussen staat en markt en daarmee over het functioneren van de economie is vooral gradueel van aard geworden. Dat betekent niet dat de verschillen in economische politiek niet groot zijn.

De verschillen komen nog steeds tot uiting in de opvattingen over hoe de voorwaarden moeten worden geschapen om zwakkeren in de samenleving de vrijheid te bieden hun talenten te  ontwikkelen, zich als individu te kunnen ontplooien en zo op eigen wijze het leven vorm te kunnen geven. Het debat met betrekking tot de hervorming van de verzorgingsstaat gaat over deze voorwaarden, met de erkenning dat de verhouding tussen staat en markt minder ideologisch en meer instrumenteel van aard is geworden.

Voor sommige conservatief linkse politici is de huidige verzorgingsstaat heilig. Zij verzetten zich sterk tegen ingrepen in de sociale zekerheid. Dat is terecht als het gaat om bezuinigingsvoorstellen die onder het mom van ‘eigen verantwoordelijkheid’ mensen die aan de kant staan geen nieuwe kansen bieden. Maar een behoudzuchtig verzet tegen aanpassingen negeert dat sommige mensen juist door de huidige verzorgingsstaat afhankelijk kunnen worden van een uitkering. Een linkse politiek die de sociaal economische emancipatie van individuen wil bevorderen, heeft oog voor de zogenaamde outsiders: veelal jongeren, vrouwen, lager opgeleiden en allochtonen.

Sommige instituties van de verzorgingsstaat zoals de inflexibele arbeidsmarkt en het uitkeringsstelsel dat met name oudere mannen bevoordeelt, voldoen niet aan het linkse ideaal waarin iedereen recht heeft op gelijke kansen. Sterker nog, de sociale zekerheid kan mensen afhankelijk houden van een karige uitkering. Mensen hebben dan wel een inkomen, maar hebben geen mogelijkheden om hun talenten te ontwikkelen en te emanciperen.

Zo schuilen er bijvoorbeeld nog steeds ouderwetse kostwinnersprincipes achter regelingen in het sociale en fiscale stelsel, principes die vrouwen ontmoedigen om actief te worden op de arbeidsmarkt. Om de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen, zouden de kinderopvang en de rechten voor verlof moeten worden verbeterd. Niet alleen vanuit het emancipatieideaal is het noodzakelijk dat vrouwen meer gaan werken, het is ook een manier om de kosten voor de vergrijzing op te vangen.

Kritiek op de verzorgingsstaat is de afgelopen decennia vooral van rechts gekomen. Om de collectieve lasten te verminderen, was het volgens rechtse politici noodzakelijk om te bezuinigen op uitkeringen en sociale voorzieningen. In extreme vorm vinden rechtse liberalen dat het heffen van belasting een inbreuk is op negatieve vrijheid van mensen. In ieder geval is het credo dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen.

Voor links is het positieve vrijheidsbegrip nog steeds van belang. Linkse politiek wil outsiders perspectief bieden op zelfontplooiing. Conservatief linkse politici hebben te lang vastgehouden aan een defensieve kritiek op hervormingen van de verzorgingsstaat. Tegenwoordig moet het gaan om zeer precieze discussies over instituties, regelingen en het concrete effect van beleid in de praktijk. Een te gemakkelijke ideologische afwijzing van marktwerking is daarbij even problematisch als een politiek die stelt dat de markt perfect werkt.

Slot

In het huidige politieke debat zijn twee gevechten gaande die uit de geschiedenis te herkennen zijn en betrekking hebben op vrijheid. In de eerste plaats lijkt het alsof we zijn teruggekeerd naar de negentiende eeuw toen de negatieve vrijheid van burgers werd vastgelegd in de verschillende grondrechten. Een aantal van die grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst en het recht op privacy, staat nu opnieuw ter discussie, bijvoorbeeld in het kader van het integratiebeleid.

Het vrijzinnige ideaal van een diverse samenleving benadrukt de rechten en de autonomie van het individu. Zo nodig moet steun worden geboden aan individuen die opgesloten zitten in benauwende gemeenschappen en daardoor gehinderd worden in hun emancipatie. Volgens het progressieve autonomie-ideaal moeten mensen terughoudend zijn bij het uitoefenen van macht over andere mensen. Iedereen moet in beginsel zijn lot in eigen hand hebben en keuzes kunnen maken in het leven die van belang zijn voor de individuele identiteit.

Als we het hebben over de emancipatiemogelijkheden van mensen gaat het over positieve vrijheid en over sociaal-economische kansen. Dat is de politieke strijd van de twintigste eeuw. De verzorgingsstaat in de huidige vorm slaagt er niet goed in om mensen die langs de kant staan nieuw perspectief te bieden.

Bovendien is vanwege globalisering, migratie, vrouwenemancipatie en vergrijzing modernisering noodzakelijk om sociale politiek te laten bijdragen aan het ideaal dat alle mensen hun talenten kunnen ontwikkelen. Behoudzuchtig verzet tegen hervormingen van de oude verzorgingsstaat helpt daar niet bij. Voor vrijzinnige en progressieve politiek zijn dus beide vrijheidsbeginselen van belang voor het streven naar culturele en sociaal-economische emancipatie van individuen.

* Met dank aan Noortje Thijssen, stafmedewerker van het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, voor commentaar op een eerdere versie.

Literatuur

Hans Blokland (1995). Wegen naar vrijheid. Autonomie, emancipatie en cultuur in de westerse wereld. Boom, Amsterdam en Meppel.

Norberto Bobbio (2005 [1988]). Liberalism and Democracy. Verso, London en New York.

Ido de Haan (2003). Het beginsel van leven en wasdom. De constitutie van de Nederlandse politiek in de negentiende eeuw. Amsterdam: Wereldbibliotheek.  

Femke Halsema (2005). Een linkse lente. In: Bart Snels (red.), Vrijheid als ideaal. SUN, Amsterdam.

Femke Halsema (2006). Linkse lente. Femke Halsema in gesprek met Michiel Zonneveld. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.

Amos Oz (2002). How to cure a fanatic. Princeton University Press, Princeton, New Jersey.

Dick Pels (2005). Vrijheid: het politieke speelveld. In: Bart Snels (red.), Vrijheid als ideaal. SUN, Amsterdam.

Paul Schnabel (1999). Individualisering in wisselend perspectief, in: Paul Schnabel (red.), Individualisering en sociale integratie. Uitgeverij SUN, Nijmegen.

Amartya Sen (2006). Identity and violence. The illusion of destiny. W.W. Norton & Company, New York en London.

Bart Snels (2005a). Tegen de stroom in. In: Bart Snels (red.), Vrijheid als ideaal. SUN, Amsterdam.

Bart Snels (2005b). De markt. In: Bart Snels (red.), Vrijheid als ideaal. SUN, Amsterdam.

Henk te Velde (2006). De Nederlandse Grondwet. In: De Grondwet van Nederland. Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam.

Michael Waltzer (2004). Politics and Passion. Toward a more egalitarian liberalism. Yale University Press, New Haven & London.