In het voorjaar van 2018 organiseerden oud-leden en -sympathisanten van de PPR een ‘reüniecongres’ ter gelegenheid van de oprichting van de Politieke Partij Radikalen op 27 april 1968, een gouden jubileum. Verbazingwekkend aan deze reünie is niet alleen dat de deelnemers terug konden keren naar de oorspronkelijke locatie waar het allemaal begon, de Meerpaal in Dronten, maar ook dat ze dat zo talrijk deden, hoewel de partij zelf al dertig jaar geleden was opgegaan in GroenLinks. Naast de begrijpelijke nostalgie en het ophalen van herinneringen stortten sprekers en deelnemers zich met evenveel enthousiasme op de vraagstukken van nu. Misschien geen activisme meer, maar het doordenken en bediscussiëren van de grotere vragen achter maatschappelijke en politieke ontwikkelingen van alledag bleken onverminderd kenmerkend voor deze partij, haar voortrekkers, leden en sympathisanten.

De vier grote thema’s van toen – ongelijkheid en solidariteit, participatie, vrede en veiligheid en het milieu – staan nog steeds hoog op de politieke agenda. De oplossingen van toen zijn niet gelijk de antwoorden voor vandaag, maar juist omdat de PPR wel de intellectuele, reflecterende partij was die ze per se niet wilde zijn, is het denkwerk van toen over de grote achterliggende vraagstukken verrassend fris, onverlet natuurlijk de tijdgeest van de jaren zeventig.

boek PPR 1968 - 1990

Het partijarchief dat in het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) is opgeslagen, aangevuld en toegankelijk gemaakt, stelde een nieuwe generatie historici in staat om de rol van de PPR vanuit een langer perspectief te bezien. Geheel in lijn met de PPR waarin het om de inhoud en niet om de partij ging, stelden zij gezamenlijk een thematisch overzicht samen, dat ook in de nieuwe publicatie is terug te vinden.

Ongelijkheid en solidariteit

De PPR kwam op in een tijd van grote onzekerheid; door politiek-militaire conflicten, maar ook door economische en energiecrises. Vooral de naoorlogse zekerheid dat meer welvaart tot bestendiging van de vrede en terugdringing van ongelijkheid zou leiden, sneuvelde in die jaren. Het crisisdecennium van de jaren zeventig liet zien dat meer consumptie en meer welvaart het onrecht van de ongelijkheid niet op zouden lossen, niet in Nederland en niet op wereldschaal.

Voor de PPR-ideologen en -activisten waren ongelijkheid en solidariteit op wereldschaal en binnen Nederland onlosmakelijk met elkaar verbonden. Juist de nadrukkelijke aandacht voor de Europese en mondiale dimensie van een ongelijke welvaartsverdeling onderscheidde een partij als de PPR van de sociaaldemocraten. In de jaren zeventig verschoof ook de aandacht van de radikalen voor een gelijkere inkomensverdeling meer naar het binnenland, na teleurstelling op het internationale toneel en betere mogelijkheden in eigen land om iets te veranderen vanuit de regeringsverantwoordelijkheid. De economie, groei en consumptie mochten daarom niet ten koste gaan van de andere doelstellingen, zowel in Nederland als daarbuiten: het milieu, welvaartsdeling, duurzaamheid en vrede. Het paradigma van ‘de selectieve groei’ was geboren.

Anno 2022 is niet alleen het concept ‘derde wereld’ in vergetelheid geraakt. Ook begrippen als ‘ontwikkelingshulp’ of ‘ontwikkelingssamenwerking’ hebben hun sleutelpositie in de debatten over internationale solidariteit en welvaartsdeling verloren. De spanning tussen het groeiparadigma en de belangentegenstelling tussen de wereldregio’s is echter actueler dan ooit. Mag ‘het Westen’ na twee eeuwen industriële revolutie van de rest van de wereld matiging in economische groei verlangen, met ecologische argumenten? Is het Westen niet hoofdverantwoordelijke voor de kosten van de energietransitie en het stoppen van de aardopwarming?

Voor het binnenland klinken de PPR-oproepen van toen – om geen overbodige producten of verpakkingen te kopen, de voorkeur te geven aan bedrijven met arbeiderszelfbestuur, geen vlees en andere producten te consumeren die grondstoffen verspillen en het milieu belasten – verrassend actueel. Hetzelfde geldt op kleinere schaal voor de huidige discussies over een basisinkomen, verhoging van het minimumloon en een kil calculerende en straffende overheid in de schaduw van de toeslagenaffaire.

Vrede en veiligheid

Als bij het schrijven van deze bijdrage op de achtergrond beelden voorbijtrekken van de oorlog in Oekraïne, lijkt 1968 niet ver weg. De Sovjetinval in dat jaar in het Tsjechoslowakije van Alexander Dubček deed de wereld minstens zo hard landen op de bodem van geopolitieke realiteiten, met alle herinneringen aan 1938. De machteloosheid van 1956 en 1968 in een bipolaire wereld waar onrecht en onderdrukking door nucleaire afschrikking afgeschermd konden worden, is in Europa teruggekeerd.

Tegelijk moesten destijds alle partijen in de Nederlandse politiek, maar zeker de pacifistische zoals de PPR, zich verhouden tot de realiteit van de Koude Oorlog. Die omvatte rond 1970 de verse herinnering aan de Cubacrisis van 1962, de Praagse Lente en de Brezjnev-doctrine, maar ook de Amerikaanse dirty war in Vietnam. Kortom, een hete fase in de Koude Oorlog met de naweeën van de dekolonisatie, vóór de ontspanning van de jaren zeventig. Die ontspanning zou voor ‘Nederland gidsland’ reële mogelijkheden bieden om een eigen bijdrage te leveren: in de anti-apartheid, met Max van der Stoel als minister van Buitenlandse Zaken, en in de Akkoorden van Helsinki. De vervlechting van ontwapening, ontspanning, ontwikkelingssamenwerking en diplomatie bood hier nieuwe mogelijkheden.

Ook in de jaren zeventig met relatief constructieve Oost-West-betrekkingen worstelde de PPR met haar positionering en zelfbeeld. Echter, over de sleutelrol van Nederland als ‘gidsland’ in deze gewapende blokvorming was iedereen binnen de partij het eens. Ook de christelijke dimensie in deze overtuiging is onmiskenbaar. Binnen Nederland had de PPR als gideonsbende eenzelfde rol: anderen wakker schudden met een appèl en door zelf het goede voorbeeld te geven. De koppeling tussen wereldpolitiek en het ideaal van de volwaardige mens, de stem van de burger in de internationale politiek en vredesonderwijs, was een constante in het denken van de PPR. De relatie met de vredesbeweging bleef hierdoor meerduidig, ook al zag de partij zich vooral als de parlementaire stem.

De PPR kon haar standpunt handen en voeten geven door acties met de vredesbeweging tegen kernwapens en door met mensenrechten een positief ideaal te formuleren. Voor het fundamentele dilemma van de rechtvaardige oorlog voor rechtsstaat en democratie tegenover de vernietiging van Gods schepping door een atomaire derde wereldoorlog vond ook de PPR geen adequaat antwoord. Dit dilemma dringt zich nu ook aan de westerse wereld op. In de afgelopen drie decennia leek het Westen te kunnen bouwen op het vredeskrediet, in de overtuiging dat Rusland voldoende geïntegreerd was in de economische en politieke wereldorde. De nieuwe realiteit is echter die van een gewapende verdediging van vrijheden en mensenrechten. Die ommekeer kondigde zich al aan met de oorlog in Georgië in 2018 en de annexatie van de Krim in 2014.

BasdegaayenRiaBeckers
Bas de Gaay Fortman en Ria Beckers, voormalige partijleiders van de PPR

Democratie en participatie

Als er één idee voor de PPR de sleutel was tot de beantwoording van alle grote vragen, dan was het inspraak. Het ideaal van individuele verantwoordelijkheid begon en eindigde met de mogelijkheid van echte participatie van de volwaardige burgers: op school, op de werkvloer, in de politiek. Meepraten en meebeslissen was de enige zekere weg om voor pacifisme en ecologie te zorgen, om consumentisme tegen te gaan zoals het door de commercie werd gepropageerd en om maatschappelijke achterstellingen af te bouwen. Op scholen, in de positie van ondernemingsraden en aan de universiteiten viel hierin eind jaren zestig nog een wereld te winnen. Het sprak voor de vakbondsbanden van de PPR dat de partij niet alleen samenwerkte met de studentenbeweging, maar zich juist ook sterk maakte voor ondernemingsraden en inspraak in bedrijven, in een tijd van internationale schaalvergroting en het verdwijnen van werkgelegenheid naar lagelonenlanden.

Ook bij dit meest fundamentele streven van de radikalen viel de vraag naar de grenzen van burgerlijke ongehoorzaamheid niet te vermijden. Lag de grens bij stakingen of bij bedrijfsbezettingen, een nieuw fenomeen in de geordende Nederlandse arbeidswereld eind jaren zestig? Was het ideaal het geleidelijk uitbreiden van de bestaande democratische spelregels en het democratiseren van hiërarchische instituties? Of betekende echte democratisering een revolutie tegen het establishment in politiek, economie en maatschappij? Voor sommigen moest Nederland vooral zijn eigen democratie verder ontwikkelen.

Eenmaal vrij van de nationale bestuurlijke verantwoordelijkheid na 1977 (de partij leverde tussen 1973 en 1977 ministers aan het kabinet-Den Uyl - red.) kon de PPR weer daadkrachtiger haar ideaal van inspraak en participatie omzetten in kleinschalige activiteiten en werkvormen. Niet alleen verwachtte men daar meer en betere democratische mogelijkheden, maar ook de geborgenheid die de mens in de moderne maatschappij dreigde kwijt te raken. Tegelijk werd de partij radicaler in het ondersteunen van burgerlijke ongehoorzaamheid. Kleinschaligheid en intensieve participatie dienden er beide toe om vervreemding tegen te gaan.

Natuur, milieu en klimaat

Het milieuvraagstuk was in meerdere opzichten het ideale thema voor de PPR als nieuwe politieke partij. Weinig vraagstukken vroegen zo nadrukkelijk om zowel een mondiale strategie als persoonlijke bewustwording en inzet van elk individu. ‘Grenzen aan de groei’ en de bijbehorende materiële versobering appelleerden bovendien aan christelijke waarden. Het rapport van de Club van Rome (The Limits to Growth, 1972) sloot uitstekend aan bij een maatschappijkritische generatie met de milieuvervuiling en grondstofverspilling die hoorden bij consumentisme en vrijemarkteconomie. Bovendien was het vraagstuk bij uitstek geschikt voor kleinschalige acties buiten het parlement.

Terwijl de PPR zich kon profileren met kleinschalig activisme, werd het milieuvraagstuk een heet hangijzer voor het kabinet-Den Uyl en binnen het parlement. In de grotere politieke keuzes – van het Deltaplan en de Oosterschelde tot de bouw van kerncentrales – leidde het meeregeren tot teleurstelling en vertrouwensverlies. Omgekeerd verloor de PPR door de radicalisering van een deel van de antikernenergie- en vredesbeweging eind jaren zeventig de binding met deze buitenparlementaire bewegingen. Uiteindelijk gaf de PPR de fusiepartij GroenLinks wel haar kleur, maar de dromen van een grotere electorale basis waren op eigen kracht onhaalbaar gebleken.

Met het milieu is het nu zeker niet beter gesteld dan een halve eeuw geleden. De aandacht verschuift van milieuvervuiling en de eindigheid van grondstoffen en energiebronnen naar onomkeerbare klimaatveranderingen en het verlies aan biodiversiteit. De prognoses zijn exacter en dreigender dan in de tijd van de PPR. Naarmate de roep om een radicale ommekeer urgenter wordt, lijkt ook het kamp van de klimaatontkenners te groeien.

Milieuactivisme, beleidsinitiatieven en persoonlijk engagement waren in de beginjaren voorbehouden aan enkele kleine linkse partijen en een kleine kring aan activisten. Tegenwoordig is het vraagstuk juist alomtegenwoordig – tenminste in woorden. Nu kan zich nauwelijks nog een politieke partij veroorloven niet ‘groen’ te zijn, zoals ‘groen’ en ‘klimaatneutraal’ doorslaggevende reclamestatements zijn geworden. Het milieu- of klimaatbewustzijn is nu van iedereen en daarmee van niemand, waardoor het voorhoedekarakter van de beweging verloren is gegaan. De bijbehorende producten staan niet meer voor versobering en ontzegging, maar voor lifestyle en kwaliteit. Het lastige evenwicht van destijds, van persoonlijke bewustwording, overheidsinterventies en mondiale politiek, blijft herkenbaar.

Individu en maatschappij, parlement en wereldtoneel

Typerend voor de PPR-kaders en -leden vanaf de oprichting tot ver in de jaren zeventig is de verbinding van groot en klein. De grote vragen van wereldwijde vredespolitiek en ontwikkelingssamenwerking hielden de partijleiding, maar zeker ook de lokale afdelingen bezig. Tegelijk werden deze intensieve discussies en misschien ook wel machteloze resultaten niet als voorwendsel genomen om lokaal en individueel dadeloos te blijven. Zeker met de afstand van een halve eeuw passen deze lokale acties rond wereldwinkels, vóór suikerriet en tegen spuitbussen onwillekeurig bij het stereotype van zo ‘seventies’: goedbedoeld, maar in tomeloze overschatting van de werking van kleinschalige acties en eigen gedragsverandering.

“ Geen partij, links of rechts, zoekt meer zo nadrukkelijk de samenwerking met maatschappelijke groeperingen en stemmen buiten het parlement om bij de pols van de tijd te blijven ”

Ook nu worden het wachten op en klagen over ‘de politiek’ verdrongen door het ‘beginnen bij jezelf’ en de voorbeeldfunctie van lokale actie. Dat geldt voor talrijke grote wicked problems met hoge prioriteit op de maatschappelijke agenda, van de afvalproblematiek van de consumptiemaatschappij en klimaatvragen tot sociale veiligheid en diversiteit. Maar ook voor de talloze kleine acties van Fridays for Future of ‘vliegschaamte’ tot individueel afzien van vleesconsumptie of wegwerpverpakkingen. Met social media is het vliegwieleffect nu vele malen groter dan destijds, toen veel afhing van politieke kopstukken en hun opinie in de media.

De herinnering aan de PPR en haar werkwijze twee decennia lang vormt een opvallend en veelzeggend contrast met de actuele politiek. Geen partij, links of rechts, zoekt meer zo nadrukkelijk de samenwerking met maatschappelijke groeperingen en stemmen buiten het parlement om bij de pols van de tijd te blijven. Welke partij heeft nog ‘aktiecentra’ met een eigen agenda? Misschien is de werkelijkheid ook wel omgekeerd en zijn het de actiegroepen die het parlementair politieke op afstand houden? Nieuwe communicatiekanalen maken ook spontanere en vluchtige protestvormen mogelijk. Deze spanning is in de politieke cultuur van GroenLinks voelbaar.

De PPR had nadrukkelijk niet de ambitie om een massapartij te worden, ze zag voor zichzelf een duidelijke voorhoede- en voortrekkersfunctie. Tegelijk zocht ze aansluiting bij brede maatschappelijke bewegingen als de vredesbeweging en de vakbonden, maar nooit zonder spanningen. Ondanks alle aversie tegen paternalisme en elitisme of een teveel aan intellectualistische bespiegelingen was en bleef de PPR een partij van hoogopgeleiden.

Uit deze impressionistisch-thematische partijgeschiedenis en uit de verschillende flankerende bijeenkomsten in het Katholiek Documentatie Centrum met en voor oud-PPR’ers spreekt ten minste één wijze les voor de huidige generatie politiek actieven, in en buiten de Tweede Kamer. Typerend voor de PPR waren immers de toewijding en het enthousiasme waarmee de grote vraagstukken van die (en deze) tijd doordacht werden en visies aan elkaar geslepen werden. De facties en groepen in de partij – ook een wezenskenmerk van de PPR – zijn wel met elkaar in gesprek gebleven. Die combinatie van tolerantie voor andere meningen en het geloof in de eigen ideologische positie wordt node gemist in de huidige politieke cultuur. Het eigen gelijk is dominanter geworden en tegelijk minder gefundeerd en juist meer geïnformeerd door de waan van de dag.

Macht uit het zadel

Verder lezen?

Dit artikel is een ingekorte versie van de epiloog van het boek 'Politieke Partij Radikalen, 1968-1990 - Macht uit het zadel'. Het boek is vanaf nu verkrijgbaar bij de boekhandel en via de uitgever: www.boomgeschiedenis.nl