Het gebruik van de term veerkracht (resilience) in de psychologie is geworteld in onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Tegen de verwachtingen in bleken kinderen die in extreem moeilijke omstandigheden opgroeien daar in de meeste gevallen geen psychische problemen aan over te houden. Veerkracht van kinderen bleek daarmee niet iets uitzonderlijks te zijn maar ordinary magic (Masten, 2001). In de afgelopen decennia is de term binnen de psychologie breder omarmd als een vernieuwend, positief perspectief op menselijk functioneren.

Terwijl de focus in psychologisch onderzoek traditioneel op pathologie en disfunctioneren ligt, staat in onderzoek naar veerkracht het vermogen van mensen om moeilijke omstandigheden te boven te komen centraal. Volgens verschillende onderzoekers vertegenwoordigt het perspectief van veerkracht een nieuw, revolutionair paradigma in de menswetenschappen (Reich, Zautra & Hall, 2010).

Schaduwkanten

Het lijkt dan ook de moeite waard om deze ontwikkeling in de psychologie te leggen naast het pleidooi van Holemans in dit nummer voor de ontwikkeling van de term veerkracht tot een dragend concept van groen gedachtegoed. Zowel in de psychologie als in Holemans’ pleidooi wordt de potentie van deze term om tegenwicht te bieden tegen dominante perspectieven benadrukt. Bij Holemans gaat het dan om tegenwicht ‘tegen het dominante rechts-populistische frame in de huidige politiek’.

In de psychologie worden echter ook kritische vragen gesteld over de bruikbaarheid van het begrip veerkracht. Die kritiek betreft met name het gebrek aan conceptuele helderheid. Is veerkracht een karaktertrek, een proces of een uitkomst? Hoe stel je (gebrek aan) veerkracht eenduidig vast? Verschillende onderzoekers hanteren uiteenlopende opvattingen van veerkracht, waardoor het begrip volgens sommigen een lege containerterm dreigt te worden (Mancini & Bonanno, 2010). In deze bijdrage wil ik met name een kritisch perspectief op veerkracht neerzetten en mogelijke schaduwkanten van de term onderzoeken. Ik hoop dat dit ook enig inzicht biedt in de mogelijkheden en beperkingen van de term in de context van groen gedachtegoed.

Rekbaar

De term veerkracht is afkomstig uit de materiaalkunde en verwijst hier naar de mechanische kracht waarmee voorwerpen hun oorspronkelijke vorm proberen aan te nemen na te zijn vervormd. Dit blijkt een aansprekende metafoor voor het beschrijven van succesvolle aanpassing van mensen aan moeilijke omstandigheden.

“ Het mechanische model van veerkracht doet geen recht aan de levende werkelijkheid van mensen ”

Tegelijk doet het mechanische model van veerkracht geen recht aan de levende werkelijkheid van mensen. Leven is verandering en dus kunnen mensen niet, zoals niet-levende materialen, exact terugkeren naar een eerdere toestand.

In het recente Resilience Handbook wordt veerkracht gedefinieerd als een proces van herstel van, behoud van of groei in gezond functioneren tijdens of na blootstelling aan tegenspoed (Kent, Davis & Reich, 2014). Deze definitie laat zien hoe complex en weinig eenduidig het concept veerkracht in de psychologie is. Er is in de literatuur geen overeenstemming over wat onder ‘gezond functioneren’ moet worden verstaan. Ook ‘tegenspoed’ is een rekbaar en diffuus begrip en, net als ‘gezond functioneren’, mede afhankelijk van subjectieve beleving. Wat voor de één een traumatische gebeurtenis is kan voor een ander goed hanteerbaar zijn.

Tot slot is de rol van tijd in processen van veerkracht een sterk complicerende factor. Hoe lang mag iemand er eigenlijk over doen om te herstellen van een ingrijpende gebeurtenis om nog van veerkracht te kunnen spreken? Vanaf welk moment kun je zeggen dat aanpassing aan moeilijke omstandigheden is mislukt? Over wat voor tijdsbestek hebben we het bij psychologische veerkracht: over dagen, weken, maanden, jaren of decennia?

Deze vragen lijken overigens ook van toepassing bij lezing van het pleidooi van Holemans. Hoewel het hierin om veerkracht van samenlevingen in plaats van individuen gaat, kun je je nog altijd afvragen wat onder gezond functioneren van een samenleving moet worden verstaan, wat als verstoring van dat gezonde functioneren geldt, en binnen welk tijdsbestek een veerkrachtige samenleving zich aanpast aan veranderde omstandigheden.

Heroïsche enkeling

Er is niet alleen kritiek op het gebrek aan eenduidige definiëring maar ook op de dominante individualistische kijk op veerkracht in de psychologie. In dit perspectief is veerkracht een proces dat zich binnen een individu afspeelt en losstaat van diens sociale context. Volgens de kritiek levert dit een eenzijdig westers perspectief op veerkracht dat een dominant westers narratief weerspiegelt van de heroïsche enkeling die dapper moeilijkheden trotseert. De vraag in hoeverre bijvoorbeeld sociale verandering of steun vanuit de omgeving een voorwaarde voor individuele veerkracht is blijft dan buiten beeld; ieder is zelf verantwoordelijk voor eigen veerkracht.

Op grond van deze kritiek hebben verschillende onderzoekers een nieuw, ‘ecologisch’ perspectief op veerkracht van mensen ontwikkeld (Ungar, 2012). Hier slaat ‘ecologisch’ op het uitgangspunt dat mensen altijd in wisselwerking staan met hun (fysieke en sociale) omgeving en niet los van die omgeving kunnen worden gedacht. In dit perspectief wordt veerkracht opgevat als het vermogen om de weg te vinden naar hulpbronnen die het eigen gezond functioneren bevorderen. Dat vermogen is dan niet alleen afhankelijk van individuele kwaliteiten maar ook van politieke en economische krachten en sociale omstandigheden die mede de beschikbaarheid van en toegang tot deze hulpbronnen bepalen.

Jaap van Praag

Het Engelse woord resilience kan ook worden vertaald met ‘weerbaarheid’. Tussen veerkracht en weerbaarheid zit een nuanceverschil: veerkracht heeft vooral een connotatie met weer opstaan na eerst onderuit te zijn gegaan, terwijl weerbaarheid eerder het vermogen om in moeilijke omstandigheden te blijven staan uitdrukt. Net als veerkracht lijkt weerbaarheid een aansprekend concept: googelen op ‘weerbaarheid’ laat zien dat er in Nederland te kust en te keur weerbaarheidstrainingen worden aangeboden.

Het begrip weerbaarheid speelt een belangrijke rol in het denken van Jaap van Praag, kernfiguur in het naoorlogse humanisme in Nederland (Derkx, 2009). Van Praag, die in 1911 in Amsterdam werd geboren, was vanaf de jaren dertig politiek actief in de socialistische beweging en in vredesorganisaties. Vol overtuiging zette hij zich in voor een vreedzamer wereld en een menswaardiger samenleving, onder andere door te schrijven over politiek actuele vraagstukken.

Tijdens de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland hield Van Praag zich sterk bezig met de vraag hoe een totalitaire ideologie als het fascisme zoveel aantrekkingskracht op mensen kon uitoefenen. Hij kwam tot de conclusie dat de pakkende leuzen en krachtige idealen van de nazi’s, die vol bezieling werden uitgedragen, mensen in een tijd van diepe economische en politieke crisis iets in handen gaven om voor te leven.

Vooral mensen met een nihilistische levenshouding – mensen zonder een eigen bezielde en doordachte levensovertuiging – zijn volgens Van Praag vatbaar voor massabewegingen en de waan van de dag. Om ‘weerbaar’ te worden tegen het gevaar van blind meegaan in de-humaniserende maatschappelijke tendensen is het nodig om een levensovertuiging te ontwikkelen van waaruit je zelf morele sturing aan je leven geeft.

Via het theoretisch onderbouwen van een moderne humanistische levensovertuiging hoopte Van Praag de weerbaarheid van de groeiende groep buitenkerkelijken te versterken. Direct na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, richtte hij samen met enkele gelijkgestemden het Humanistisch Verbond op. Dit verbond was bedoeld als een geestelijk dak voor zowel mensen die zich expliciet humanist noemen als buitenkerkelijken die naar een nihilistische levenshouding dreigen af te glijden.

Twintig jaar na de oprichting benadrukte Van Praag in een toespraak opnieuw dat het hem met het Humanistisch Verbond om weerbaarheid te doen was: “Het gaat in één woord om de weerbaarheid van de buitenkerkelijke mens” (Derkx, 2009, p. 128).

Geestelijke weerbaarheid

Van Praag spreekt in dit verband meestal over geestelijke weerbaarheid, een term die hij ontleent aan pacifist Bart de Ligt. De Ligt gebruikt de term voor het niet kunnen en willen doden van anderen vanuit een diepgewortelde morele overtuiging (Bakker, 2012). Dit onderstreept de morele lading die de term weerbaarheid in het werk van Van Praag heeft. Wanneer we geestelijke weerbaarheid als een vorm van psychologische veerkracht proberen te begrijpen, valt juist deze morele invulling van weerbaarheid op.

Terugdenkend aan de definitie van psychologische veerkracht – een proces van herstel van, behoud van of groei in gezond functioneren tijdens of na blootstelling aan tegenspoed – zien we dat het bij geestelijke weerbaarheid om een specifiek soort tegenspoed gaat, namelijk de confrontatie met de-humaniserende krachten en tendensen in de samenleving.

“ Het gaat erom vanuit een bezielde levensovertuiging gericht te blijven op menswaardigheid ”

Verder moet gezond functioneren dan niet in eerste plaats in fysieke of mentale maar in morele termen worden begrepen. Het gaat erom vanuit een bezielde levensovertuiging gericht te blijven op menswaardigheid – niet alleen de eigen menswaardigheid maar ook die van anderen, juist wanneer die onder druk komt te staan.

Hoewel Van Praag zijn ideeën over geestelijke weerbaarheid decennia geleden ontwikkelde, lijken zijn overwegingen (weer) bijzonder actueel. In een tijd van globalisering moet ‘menswaardigheid van anderen’ ook globaal worden begrepen zonder wie dan ook uit te sluiten. Tegelijkertijd voeden maatschappelijke veranderingen een wij-zij denken waarin ‘onze’ waardigheid boven ‘hun’ waardigheid wordt geplaatst. Daarnaast is Van Praags waarschuwing om niet klakkeloos de waan van de dag te volgen zeer toepasselijk in een versnellende wereld die door markt en media wordt beheerst.

Normatieve karretjes

Wat levert deze uitstap naar het verleden nu op voor een kritische beschouwing van het begrip veerkracht? Ik denk dat er tenminste twee aandachtspunten uit naar voren komen ten aanzien van hantering van dit begrip in de psychologie, en wellicht ook in andere contexten.

Het eerste aandachtspunt betreft de normatieve lading van het begrip veerkracht. Zoals eerder opgemerkt is veerkracht een metafoor die op een menselijke en dus complexe en veranderlijke werkelijkheid wordt toegepast. Menselijke veerkracht verwijst dus altijd naar een keuze voor een maatstaf waarlangs menselijk functioneren wordt gelegd.

Bij geestelijke weerbaarheid is die maatstaf gerelateerd aan menselijke waardigheid. Hier is helder dat de gehanteerde maatstaf een normatief karakter heeft en een waarde-geladen visie op menszijn vertegenwoordigt. Dat geldt voor elke opvatting van menselijke veerkracht: wie over veerkracht spreekt impliceert, soms onbewust en vaak impliciet, een bepaald beeld van goed menselijk leven dat volgens de spreker waard is om naar terug te veren.

De gehanteerde maatstaf voor menselijk functioneren representeert dus een bepaalde normatieve visie op waardevol en minder waardevol (of waardeloos) mens-zijn. De term veerkracht alleen maakt echter nog niet duidelijk welke visie dat is; het is een ‘normatief onderbepaalde term’ zoals Peeters in zijn bijdrage schrijft. Daardoor kan gemakkelijk over veerkracht worden gesproken alsof het een eenduidig begrip is dat een objectieve beschrijving van menselijk functioneren geeft. De norm volgens welke iemand al dan niet veerkrachtig is lijkt dan objectief gegeven in plaats van een waarde-geladen keuze.

Zo verdwijnt de vraag uit beeld wie deze norm bepaalt en wie wel of juist niet de mogelijkheid heeft erover mee te praten. Bovendien wordt het meten van veerkracht dan gemakkelijk een zaak van alleen experts. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer veerkracht, zoals in de psychologie gebruikelijk is, in termen van mentale gezondheid wordt opgevat.

“ Wanneer de term veerkracht opduikt zonder explicitering van het onderliggende normatieve kader kan dat dehumaniserend werken ”

Wanneer de term veerkracht opduikt in beleid en op mensen wordt toegepast zonder explicitering van het onderliggende normatieve kader kan dat dehumaniserend werken. In naam van het bepalen of bevorderen van veerkracht kan mensen dan ‘de maat worden genomen’ zonder dat hun eigen visie op goed leven daarbij relevant wordt geacht.

Ook in de context van groen gedachtegoed verwijst de term veerkracht, op zijn minst impliciet, naar een maatstaf voor goed functioneren van sociaalecologische systemen. Daarin resoneert een normatieve visie op ‘goed leven’ mee, omvattender dan alleen een visie op goed menselijk leven. Ook hier geldt dat deze visie niet is bepaald door de term zelf: het begrip veerkracht kan voor verschillende normatieve karretjes worden gespannen.

Ik kan me prima voorstellen dat het ook gebruikt zou kunnen worden om rechts-populistische verhalen te versterken: ‘Een veerkrachtige samenleving vereist dat we de grenzen sluiten voor vluchtelingen!’ Vragen die hier spelen zijn bijvoorbeeld: hoe helder is het normatieve kader van groen gedachtegoed? Is het een eenduidig kader of spelen er verschillende visies op goed leven een rol in? Wie heeft een stem in het bepalen van dit normatieve kader en wie niet?

Overleven

Een tweede aandachtspunt dat uit Van Praags uiteenzetting rond geestelijke weerbaarheid naar voren komt, betreft de morele zeggingskracht van veerkracht. De normatieve visie die in geestelijke weerbaarheid besloten ligt is expliciet moreel geladen. Goed menszijn omvat hier niet alleen de menswaardigheid van één individu maar van allen. Meer algemeen hangt de morele zeggingskracht van een opvatting van menselijke veerkracht mede af van de mate waarin anderen in de onderliggende normatieve visie als gelijkwaardige mensen worden beschouwd.

Zo zou je kunnen stellen dat de terreurdaad van een jongere die zich uit de maatschappij buitengesloten voelt een bepaalde veerkracht toont – deze jongere onderneemt actie, doet iets wat eigenwaarde verschaft. Bij het morele gehalte van een dergelijke opvatting van veerkracht moeten echter vraagtekens worden geplaatst.

Groen gedachtegoed lijkt een bijzonder brede morele scope te hebben aangezien sociaalecologische systemen niet alleen mensen omvatten. In zekere zin gaat het hierbij om alle levende wezens, niet alleen nu maar ook in de toekomst – op zijn minst de komende decennia. Tegelijkertijd rijst hier echter ook de vraag hoe de veerkracht van een systeem zich verhoudt tot levende wezens daarbinnen. Veerkracht van een systeem lijkt niet af te hangen van het overleven van specifieke individuen. Ten koste van wie of wat mag sociaalecologische veerkracht gaan?

Ik vermoed dat de vraag naar de slagkracht (zoals Peeters het beschrijft) van het begrip veerkracht in de context van groen gedachtegoed verbonden is met de vraag naar de morele zeggingskracht ervan. Wil veerkracht een begrip zijn met ‘morele slagkracht’, dan is het volgens het voorgaande noodzakelijk dat de term ingebed wordt in een voortgaande dialoog over ‘goed leven’. Zonder een dergelijke dialoog wordt veerkracht een hol begrip dat iedereen zich kan toe-eigenen in naam van een particulier beeld van goed leven – ook als dit beeld niet gearticuleerd en het morele gehalte ervan dubieus is.

Literatuur

  • J. Bakker, Geweldloze communicatie: Een methode voor de humanisticus? masterscriptie, Universiteit voor Humanistiek, 2014.
  • P. Derkx (red.), J.P. Van Praag. Om de geestelijke weerbaarheid van humanisten, Breda: Papieren Tijger, 2009.
  • M. Kent, M.C. Davis, & J.W. Reich (eds.), The resilience handbook, New York: Routledge 2014.
  • A.S. Masten, ‘Ordinary magic: Resilience processes in development’, American Psychologist, 56 (2001), 227-238.
  • J.W. Reich, A.J. Zautra & J.S. Hall (eds.), Handbook of adult resilience, New York: Guilford Press 2010.
  • M. Ungar (ed.), The social ecology of resilience: A handbook of theory and practice, New York: Springer 2012.