Een wereldwijde crisis

In haar manifest 'Niet voor de winst; het belang van alfa-onderwijs voor de democratie' waarschuwt Nussbaum voor een onzichtbare crisis. Een crisis die op de lange termijn zeer schadelijke gevolgen zal hebben voor democratieën in alle uithoeken van de wereld: de economisering van het onderwijs. De moderne onderwijssystemen leveren jong volwassenen af die zijn klaargestoomd voor de arbeidsmarkt.

Er wordt veel geld geïnvesteerd in technische opleidingen en er wordt bezuinigd op de geesteswetenschappen. Maar beschikken jonge burgers dan nog wel over het vermogen voor zichzelf te denken, tradities te bekritiseren en zich in te leven in het geluk en ongeluk van anderen? Dergelijke competenties zijn cruciaal voor een democratische samenlevingen waarin burgers te maken krijgen met complexe maatschappelijke vraagstukken. Onderwijs moet jonge mensen niet alleen voorbereiden op een goede arbeidstoekomst, maar ook op democratisch burgerschap en een betekenisvol leven, aldus Nussbaum.

De economische maatstaf

Economische groei wordt tegenwoordig vaak als maatstaf genomen om de ontwikkeling van een land te meten. Onterecht, aldus Nussbaum. Men vergeet dan immers dat een groeiende economie niet per se een positief effect heeft op gezondheid of onderwijs. De competenties die nodig zijn om een nationale economie te laten bloeien zijn namelijk wezenlijk anders dan de competenties die nodig zijn om een democratie te laten floreren. Wanneer een land ontwikkeling nastreeft aan de hand van economische vooruitgang, zal het zijn jonge burgers anders opleiden dan wanneer een democratische ontwikkeling voorop staat.

Nussbaum maakt zich vooral zorgen over de situatie in India, dat aan het begin van de vorige eeuw nog een inspiratiebron was van Socratisch onderwijs voor veel Europeanen. De wijze Tagore stichtte aan het begin van de twintigste eeuw scholen waar de levenskunst en een kritische houding centraal stonden. Zijn filosofie heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van onderwijs in grote delen van de wereld.

Maar sinds de focus in India is verschoven van levenskunst naar economische groei is het aanleren van een kritische houding niet langer van belang. Sterker nog, competenties als compassie staan in de weg bij het nastreven van verdere economische groei, die immers vaak meer ongelijkheid tot gevolg heeft. 'It is easier to treat people as objects to be manipulated if you have never learned any other way to see them' (p. 23).

Onderwijs gericht op economische groei maakt het mogelijk dat grote mate van ongelijkheid in de Indiase samenleving als een gegeven aanvaard wordt in plaats van betwijfeld en tegengesproken. Deze ontwikkeling vindt op dit moment plaats in grote delen van de wereld.

Human Development paradigm

Tegenover de het ontwikkelingsmodel van economische groei als maatstaf van nationale ontwikkeling zet Nussbaum de Human Development paradigm. In dit model staan de mogelijkheden centraal die mensen hebben om zich te ontwikkelen op het gebied van onder meer lichamelijke integriteit, politieke participatie en onderwijs. Over welke competenties moeten burgers beschikken wanneer het als land een Human Development model nastreeft?

Om antwoord op deze vraag te geven onderzoekt Nussbaum eerst de aspecten van het menselijk bestaan die democratisch samenleven tot zo'n uitdaging maken. Ze vraagt zich af waarom sommige mensen geneigd zijn democratische instituties, gebaseerd op respect en gelijkheid, te ondermijnen ten kosten van minderheden of ten behoeven van de machtige meerderheid.

'Human infants are born, helpless, into a world that they did not make and do not control'. Zo begint Nussbaum met haar analyse van de ontwikkeling van de mens. De hulpeloosheid en kwetsbaarheid die het kind ervaart vanaf jonge leeftijd is een bron van innerlijk conflict tussen de noodzaak om zich onafhankelijk te maken van de zorg van de ander en de onmacht om werkelijk op eigen benen te staan.

Dit gevoel van onmacht leidt tot angst en schaamte. Afschuw van z'n dierlijke kwetsbaarheid en sterfelijkheid (gesymboliseerd in de eigen ontlasting) wordt gekanaliseerd in narcistisch gedrag tegenover de ander. De dierlijkheid wordt geprojecteerd op een groep zodat er afstand van genomen kan worden. Kinderen wijzen op jonge leeftijd vaak andere kinderen aan als vies en willen niet met hen spelen. Het kind onderwerpt de ander om te compenseren voor het eigen gevoel van incompleetheid. Deze dynamiek van onderdrukken is een groot gevaar voor democratie.

De neiging tot stigmatiseren als reactie op de angst voor de eigen kwetsbaarheid kan worden vermeden door het aanleren van praktische competenties. Als het kind zich competent voelt, hoeft het andere niet te onderdrukken om te krijgen wat 't wil. Maar veel belangrijker is het leren accepteren van de eigen kwetsbaarheid. Het tegenovergestelde is echter de norm in veel moderne samenlevingen.

Niet kwetsbaarheid, maar controle, perfectie en onkwetsbaarheid zijn de sleutel tot succes. 'If an adolescent peer culture defines the 'real man' as one who has no weakness or need, and who controls everything that he requires in life, such a teaching will feed infantile narcissism and strongly inhibit the extension of compassion to women and other people perceived as weak or subordinate' (p. 39).

Het nastreven van dit ideaalbeeld leidt inherent tot schaamte aangezien ieder persoon dagelijks wordt geconfronteerd met zijn eigen zwaktes: honger, vermoeidheid, angst, verlangens. Om deze reden is het van groot belang dat kinderen leren de gedeelde menselijke kwetsbaarheid voor lief te nemen.

Verder leren we uit psychologisch onderzoek dat mensen erg gevoelig zijn voor autoriteit en bereid zijn andere mensen pijn te doen zolang een 'witte jas' daartoe aandringt (Milgram). Wanneer mensen het idee hebben dat ze niet verantwoordelijk zijn, maar de verantwoordelijkheid bij een autoriteit kunnen leggen, maken ze vaker onverantwoorde beslissingen.

Uit ander onderzoek blijkt dat mensen in staat zijn, tegen beter weten in, een verkeerd antwoord te geven op een simpele vraag wanneer de hele groep het verkeerde antwoord geeft (Asch). Echter wanneer minstens één ander subject in het experiment het juiste antwoord geeft, ziet de proefpersoon de kans om ook zijn ware oordeel te geven. Het gedrag van dezelfde persoon hangt dus voor een groot deel af van de omstandigheden of de structuur waarin hij zich bevindt.

Competenties

Naar aanleiding van bovenstaande analyse komt Nussbaum met een aantal belangrijke burgerschapscompetenties die op school en thuis aangeleerd moeten worden.

- Ontwikkel de competentie om naar de wereld te kijken door de ogen van andere mensen.
- Ontwikkel een houding tegenover kwetsbaarheid als gelegenheid voor samenwerking en wederkerigheid.
- Ontwikkel de competentie om werkelijk met de ander begaan te zijn, dichtbij en ver weg.
- Leer echte en ware dingen over andere groepen om stereotyperingen tegen te gaan.
- Stimuleer verantwoordelijkheid door ieder kind te behandelen als een verantwoordelijke actor.
- Stimuleer kritisch denken, de competentie en moed om tegen de heersende opinie in te gaan.

De manier om deze competenties aan te leren is door middel van Socratische leermethoden, die een kritische houding bevorderen, en kunstuitingen, die op inleving en creativiteit inspelen. Dergelijke methoden moeten niet alleen onderdeel zijn van het curriculum van lager en hoger onderwijs, maar ook onderdeel uitmaken van de ethos van onderwijsinstellingen. Verder moeten de geesteswetenschappen – filosofie, geschiedenis, religiestudies, literatuurwetenschappen etc. – een prominente rol spelen in de opleiding van iedere student.

Urgentie

Nussbaum slaagt erin de urgentie van haar manifest uit te dragen. Democratie kan onmogelijk voortbestaan zonder kritische burgers die in staat zijn zich in te leven in de medemens, hier en aan de andere kant van de wereld. De universaliteit van de problematiek die Nussbaum aansnijdt wordt onderbouwt met voorbeelden uit met name de VS en India, maar ook uit Groot-Brittannië en Nederland.

Haar pleidooi voor het aanleren van een kritische houding door middel van de Socratische methode en ervaringen met kunstvormen als literatuur, doet een appèl aan de lezer als mens, als individu met het verlangen de eigen rechten, en die van anderen, te beschermen tegen de willekeur van een argeloze massa.

Dit manifest verdient gehoord te worden. Zeker ook in Nederland waar de tendens van economisering van het onderwijs sinds de crisis in een stroomversnelling is geraakt. Het afschaffen van de basisbeurs voor het hoger onderwijs zal ertoe leiden dat de geesteswetenschappen verder in het geding komen.

Een leenstelsel, hoe sociaal ook, vraagt een flinke investering van jongeren in hun toekomst. Een investering die op een goede dag terugbetaald dient te worden. De voordehand liggende specialisatie is in dat geval niet moderne literatuur, theaterwetenschappen of deugdethiek. Welke achttienjarige kan een weloverwogen keuze maken voor zelfontplooiing wanneer dat zijn of haar economische zekerheid in het geding brengt?

Een oplossing zou zijn om net als in de VS geesteswetenschappen een verplicht onderdeel van hbo en wo bachelors te maken. Elke student zou dan een aantal vakken in filosofie, literatuur en religiestudies moeten volgen. Deze vakken stimuleren jonge mensen tot kritisch nadenken, het stellen van de juiste vragen en inleving in personages die zich in benarde situaties staande moeten houden.

Een dergelijk pleidooi voor het belang van de geesteswetenschappen is echter electoraal gezien oninteressant in tijden van economische crisis. De urgentie van dit manifest zal daarvoor eerst onderdeel moeten worden van een breed maatschappelijk debat dat al een opmaat heeft gekend toen de cultuursector onder druk kwam te staan. Een vrijzinnige partij als GroenLinks zou dit debat nieuw leven moeten inblazen in deze tijd van economische bezuinigingen. Het kan immers toch niet waar zijn dat de financiële crisis leidt tot bezuinigingen op competenties waarvan het gebrek heeft geleid tot deze crisis?