Een pleidooi voor een brede discussie over het studiefinancieringsstelsel

Studenten krijgen de kans meer te investeren in zichzelf, aldus het jubelverhaal waarmee het ‘sociaal’ leenstelsel voor masterstudenten wordt aangekondigd. Menig Nederlander zal zich afvragen waarom de studiefinanciering niet eerder is afgeschaft. Degenen die nu een master volgen zijn immers de rijkelui van later, de bankiers, de chirurgen en de advocaten. Helemaal zo gek niet dat de grootverdieners in spe nu flink in de buidel moeten tasten.

Het debat wordt al jarenlang gevoerd met dezelfde argumenten. Je bent voor of tegen studiefinanciering, veel tussenvormen lijken er niet te zijn. Jammer, want het legertje ambtenaren bij de verschillende ministeries kan zijn tijd beter besteden. Bijvoorbeeld door een stelsel te ontwerpen dat wel werkt. Waarbij slimme jongeren met minder rijke ouders gelijke kansen hebben. Maar vooral: een stelsel waarbij een financiële bijdrage wordt geleverd door verpleegkundigen en leraren, maar een iets grotere door de bankiers, de chirurgen en de advocaten.

De politiek draait

Bij het spoeddebat over studiefinanciering in oktober 2007 hadden veel partijen grote woorden tegenover het vermeende plan van toenmalig minister Plasterk om de studiefinanciering af te schaffen. Woedende onderwijswoordvoerders stonden tegenover minister Plasterk. Tofik Dibi, vertelde de minister over zijn tijd als student waarin er ‘gesprokkeld’ moest worden om studieboeken te kopen. De meeste oppositiepartijen waren eensgezind: de toegankelijkheid van het hoger onderwijs staat op het spel en daarom moet studiefinanciering blijven bestaan.

Bij het uitkomen van de verkiezingsprogramma’s bleek iets opmerkelijks. CDA en SP pleiten voor behoud van de studiefinanciering evenals PVV die enkel op kleilagen wil bezuinigen. De PvdA die zich in 2007 afzijdig hield, schrijft ook in haar programma de studiefinanciering te willen afschaffen evenals D66. GroenLinks pleit voor een variant van het leenstelsel maar duidelijk uitgewerkt is deze positie niet.

De studietax

Argumenten voor of tegen studiefinanciering lijken niet zozeer inhoudelijk bepaald maar vooral af te hangen van de strategie die een politicus op dat moment aanhangt. Jammer, want juist inhoudelijk is er een grote winst te boeken. Het is daarom interessant de uitgangspunten van studietax nog eens te bekijken:

  • De studiebeurs wordt verhoogd zodat iedere student kan studeren en voorzien in zijn levensbehoefte, zonder dat het noodzakelijk is er fors naast te werken of te lenen;
  • Het collegegeld wordt afgeschaft;
  • De studieschuld wordt vervangen door een collectief studiefonds, waaraan alle studenten na het afstuderen bijdragen;
  • Afgestudeerden betalen niet een vast bedrag, maar een klein percentage van hun inkomen gedurende een aantal jaar (dit zijn variabelen);
  • Het bedrag dat iemand terug moet betalen hangt wel af van het aantal maanden dat hij gestudeerd heeft. In het oorspronkelijke plan draagt een afgestudeerde per gestudeerde maand een bepaald bedrag bij.

Het grote voordeel met dit systeem is dat leenangst wordt tegengegaan en het hoger onderwijs toegankelijker wordt voor mensen uit lage inkomensgroepen. Immers, een afgestudeerde die weinig verdient, betaalt minder terug. Degenen die vijf keer modaal verdienen, betalen meer terug en in die zin is studietax een progressieve belasting.

Tegelijkertijd wordt er genoeg afgedragen om te kunnen investeren in de nieuwe generatie studenten. Bovendien zit er geen leeftijdsgrens aan het plan waardoor het Leven Lang Leren pas echt bevorderd wordt. Studenten krijgen meer tijd voor hun studie omdat ze niet meer worden afgeleid door leenperikelen of veel tijd kwijt zijn aan bijbaantjes.

Nadelen zijn er ook, zowel van principiële als praktische aard: is het terecht om een bepaalde groep meer te laten betalen? Wat doen we met mensen die naar het buitenland verhuizen? Wat gebeurt er wanneer iemand aan het begin van zijn carrière weinig, maar later veel verdient? Bovendien stellen critici als studenten niet worden geconfronteerd met de ‘waarde’ (lees: kosten) van hun studie, zij deze waarschijnlijk minder op waarde schatten. Hogere belastingen in de toekomst zijn wat dat betreft een veel vager middel dan een leenstelsel of zelfs het huidige lage wettelijke collegegeld.

Noodzaak van onderzoek

Studiefinancieringsstelsels zijn in het verleden regelmatig onderzocht. In 2003 werd bijvoorbeeld de commissie Vermeend ingesteld, die de opdracht kreeg te onderzoeken welk financieringsstelsel wenselijk was. Dit rapport gaat echter vooral over studiefinanciering en verkent slechts ten dele een stelsel van studietax. Bovendien is deze commissie in leven geroepen door staatssecretaris Annette Nijs van de VVD.

Iemand die nog fanatieker was in het promoten van lenen, hogere collegegelden en meer barrièremaatregelen dan de huidig staatssecretaris (Zijlstra). Ondanks deze discussies is studietax de laatste tien jaar nauwelijks serieus genomen als alternatief voor studiefinanciering. En dat roept een behoorlijk aantal vragen op. Niet alleen naar de politieke agenda van onderzoekers, maar ook naar de rol van de politiek.

In februari  2010 tweette toenmalig fractievoorzitter Femke Halsema dat studietax studenten meer geld en minder zorgen geeft en minder afhankelijk maakt. Drie maanden later werd echter bekend dat de partij plotseling van standpunt wisselde.  Een rapport van het – hoe kan het anders – Centraal Planbureau lag ten grondslag aan deze plotselinge standpuntherziening. Of toch niet? In een bericht op de site geeft Femke Halsema met Tofik Dibi aan dat GroenLinks niet voor een levenslange terugbetaling is, maar een variant voorstelt op het sociaal leenstelsel. Opvallend is dat het rapport Keuzes in Kaart 2011-2015 echter stelt ‘GroenLinks wil het sociaal leenstelsel invoeren, wat 0,4 mld euro bespaart in 2015 en 0,8 mld euro structureel’.

De grenzen van de doorrekening

Wie de ‘doorrekening’ echter goed bekijkt, ziet een bijlage bij de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s van nog geen 25 pagina’s. Hierin komt maar liefst vijf keer het woord ‘academicibelasting’ voor, waarvan een meerderheid in de kop en de voetnoten.

Opvallender is dat na een vluchtige lezing al snel duidelijk wordt dat het geen onderzoek is, maar dat de onderzoekers een mening hebben die zij graag kwijt willen. Zo begint het rapport met de mededeling dat het huidige stelsel ondoelmatig is omdat er ook subsidies worden verstrekt aan studenten die zelf hun studie kunnen betalen. Een leenstelsel is beter, omdat het deze ondoelmatige bestedingen tegen gaat.

Daarnaast geven de onderzoekers niet overal een juist beeld van de situatie. Zo stellen zij dat hoger opgeleiden met een laag inkomen minder of niets terug hoeven te betalen. Grappig detail is dat de onderzoekers een bijzondere kijk hebben op argumenten die niet economisch van aard zijn. Het kopje ‘Niet-economische argumenten’ gaat in zijn geheel over het streven naar een meer gelijke inkomensverdeling.

Het meest storend is dat de ‘doorrekening’ niet alleen marginaal is, zo worden enkel berekeningen gemaakt op basis van een afdracht tot 65 jaar. Er zijn geen scenario’s doorberekend, iets wat men in een echte doorrekening mag verwachten. Bovendien kunnen vraagtekens gezet worden bij de onafhankelijkheid van het planbureau omdat een van de onderzoekers naar wie telkens verwezen wordt al jarenlang een lobby voert voor de een leenstelsel.

Als iets pijnlijk duidelijk wordt is dat er helemaal geen doorrekening bestaat, noch een recent onderzoek naar de mogelijkheden van een alternatief stelsel van studiefinanciering. Of er is wel een doorrekening, compleet met ingewikkelde grafiekjes, tabellen en cijferreeksen, maar die wordt dan angstvallig verborgen gehouden. Natuurlijk, mogelijk komen we erachter dat een dergelijk stelsel helemaal niet werkt. Maar als we het niet onderzoeken, weten we het nooit.