Mensen verbinden. Versterking van de sociale samenhang. Vinden en vormen van nieuwe loyaliteiten. De boel bij elkaar houden. Job Cohen gaf in zijn Van der Wielenlezing van 26 maart j.l. nog eens zijn geloofsbrieven af. Omdat hij opgaat voor de verkapte premierverkiezingen van 9 juni in een verdeeld land wegen zijn woorden zwaarder dan ooit.

Behalve op het casinokapitalisme en de vermarkte overheid richt Cohen zijn pijlen ook op de populistische consumentendemocratie: ‘burgers zijn klanten geworden.’ De democratie moet worden hersteld als een krachtig bindmiddel in de samenleving en als middel om meningsverschillen vreedzaam te beslechten. Democratie is immers ‘bestuur van, voor en door burgers… Burgers moeten politici vertrouwen, politici moeten burgers vertrouwen. Al was het maar omdat democratie een systeem is waarbij burgers zichzelf regeren.’

Maar die opvatting van democratisch zelfbestuur is een sympathieke illusie. In zijn minder sympathieke gedaante schurkt zij bovendien dicht aan tegen populistische opvattingen. Een van de mixed blessings van het populisme is juist dat het democraten in spiegelbeeld duidelijk maakt wat democratie niet is: volkssoevereiniteit of regering door het volk. Populisten houden graag vast aan de oorspronkelijke, letterlijke betekenis van democratie: government of the people, by the people, for the people. Ook de linkse democraat Obama hief die slogan aan, in navolging van zijn illustere voorganger, de republikein Lincoln.

‘Yes We Cohen’ ziet op zijn beurt de democratie als ‘burgerbestuur’ en duidt politici aan als ‘gekozen burgerbestuurders’. Maar daarmee wordt het onderscheid tussen de rollen van burgers en politici teveel verdoezeld. Zelfs de meest democratische democratie is geen volks- maar een eliteheerschappij, en juist de wisselwerking tussen de elite van politieke professionals en het volk dat deze professionals kiest bepaalt de unieke dynamiek van de moderne democratische samenleving.

De vertrouwensrelatie tussen burgers en bestuurders vraagt om een duidelijker onderscheid tussen beide. ‘De politiek’ moet zelfbewuster optreden, meer verbeeldingskracht en leiderschap tonen, dus voor het volk uit durven lopen in plaats van het naar de mond te praten. Burgers moeten op hun beurt de moed hebben om zich door politici te laten leiden, tot nader order, zonder hun waakzaamheid te verliezen voor onvermijdelijk optredende elitaire en regenteske neigingen. Democratisch vertrouwen moet daarom altijd worden gemengd met democratisch wantrouwen. Want macht is nodig en nuttig, maar corrumpeert altijd.

De representatieve democratie leeft bij dit ‘verticale’ verschil en die onafgebroken wisselwerking tussen burgers en politici – een spel dat niet zonder belangenconflicten is en soms lijkt op het betere duw- en trekwerk. Maar ook in het ‘horizontale’ vlak leeft de democratie van het spel van verschillen en geschillen. Terwijl populisten zweren bij de volkseenheid, de nationale identiteit en het gelijk van de meerderheid, kiezen representatieve democraten voor een principieel pluralisme, waarin niemand de waarheid in pacht heeft: niet de meerderheid, niet de minderheid; niet het volk, niet de elite. En zeker niet Geert Wilders.  

De representatieve democratie is het systeem waarin we dit ‘waarheidstekort’, en de soms forse onenigheden en botsingen die dit oplevert, zo goed mogelijk proberen uit te houden. Het gaat in de democratie uiteindelijk om het organiseren van een prettige, productieve verdeeldheid. Wanneer die verdeeldheid onprettig is en de sociale samenhang bedreigt, is het inderdaad zaak om de boel bij elkaar te houden. De groeiende tegenstelling tussen hoger en lager opgeleiden, tussen kosmopolitische grootburgers en nationale kleinburgers, moet worden overbrugd. Zij is nog ingrijpender dan de tegenstelling tussen autochtonen en allochtonen, of tussen 'onze' vrijheid en 'de' islam, die Wilders er zo graag overheen wil plakken.

De verdeeldheid die is geschapen door de kapitalistische hebzucht en de onveiligheid die voortkomt uit een verschraalde en vercommercialiseerde publieke dienstverlening moeten worden tegengegaan. Bijvoorbeeld door een zelfbewuste overheid die het marktegoïsme beteugelt, opnieuw de regie neemt over de zorg en andere publieke diensten, en zich garant stelt voor een radicale kansengelijkheid en de kwaliteit van het bestaan. En die eindelijk bestuurlijke vernieuwingen aandurft die de gestokte wisselwerking tussen burgers en politici opnieuw op gang kunnen brengen.

In die zin hebben we inderdaad een 'idee van Nederland nodig dat voorbij de verdeeldheid reikt', zoals Paul Scheffer zegt: een nieuwe verbeelding van een gemeenschap van burgers (NRC 20.3.10). Maar de inhoud van dit burgerschap moet minder worden gezocht in ons nationaal erfgoed en het besef van doorgaande historische lotsverbondenheid, als in de democratie zelf als het voortdurende gesprek waarin alles, ook de betekenis van ons erfgoed en onze identiteit, steeds opnieuw inzet is van debat en meningsverschil.

Wat we delen, en waar we trots op mogen zijn, is die democratische cultuur van gelijke kansen die uiteindelijk uitmondt in een prettige verdeeldheid. Teveel saamhorigheid en lotsverbondenheid is verstikkend, en schurkt dicht aan tegen goedbedoelde gemeenschapsdwang. 'De boel bij elkaar houden' kan ook de verkeerde behoudzucht voeden. Mensen verbinden? Zeker. Maar vooral door iedereen zoveel mogelijk in staat te stellen mee te doen in het democratische debat dat wij voeren over onze verschillen.

- Verschenen op www.joop.nl