'Asociale gezondheidsmaniakken' noemde Pieter Hilhorst ze schertsend in zijn Volkskrant-column van 20 december 2011. Ze ontvangen veel langer AOW en pensioen, lijden vanwege hun ouderdom vaker aan dementie en moeten dan nog jaren worden verzorgd. Dat kost ons klauwen met geld.

Hilhorst reageerde op het recente rapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ), dat de noodklok luidt over de gezondheidsverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden. Lager opgeleiden zijn ongezonder, vaak als gevolg van overgewicht, leven daardoor minder lang, en hebben vooral ook minder gezonde levensjaren. Maar in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, kosten zij de samenleving niet per se meer dan hun gezonde medemens.

Voor de staatskas zijn al die ongezonde dikkerds juist goed. Moeten we die buiken dus maar laten doorgroeien? Nee, zegt Hilhorst terecht. Weg met die rekenmachine. We zouden op z'n minst de mensen moeten helpen die wel gezonder willen leven maar niet weten waar te beginnen. Denk aan een twintiger die als kind altijd is volgepropt met junkfood en geen paprika van een rode peper kan onderscheiden. Zou de huisarts haar niet mogen doorverwijzen naar een collectief bekostigde diëtiste? Hadden we haar niet beter als kind al in aanraking kunnen brengen met groente en fruit?

Betutteling

De communis opinio lijkt tegenwoordig te zijn: het is je eigen keuze en dus je eigen verantwoordelijkheid. Bemoeienis met iemands leefstijl vinden we betuttelend en moralistisch. Vooral overheidsingrijpen wordt al snel als paternalistisch en dus als verkeerd bestempeld. De vermeende maatschappelijke kosten van overgewicht spelen daarom een prominente rol in het debat. De enige manier om de handen op elkaar te krijgen voor overheidsbeleid dat ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer, is om de baten ervan voor de samenleving als geheel te benadrukken.

Het is veelzeggend hoe de voorzitter van de RVZ Rien Meijerink eerder deze maand in de Volkskrant worstelde met de manier waarop hij de boodschap uit hun rapport 'Preventie van welvaartsziekten' moest framen. De raad pleit voor meer overheidsingrijpen om vetzucht tegen te gaan, waaronder een vettax. Vertwijfeld zegt hij dat het 'misschien verkeerd is als we het over preventief beleid hebben en over leefstijlbeïnvloeding. We moeten de gezondheidsbescherming invullen, zeker voor de jeugd. Vanuit moreel opzicht moeten we juist wel ingrijpen.' Maar hoge verwachtingen van de politiek heeft hij niet: die schuiven gezondheidsbevorderend beleid volgens hem aan de kant als zijnde betuttelend (de Volkskrant, 13.12.11).

De RVZ legt niet voor niets de nadruk op de grote gezondheidsverschillen tussen lager en hoger opgeleiden. Laagopgeleide vrouwen met alleen basisonderwijs hebben slechts 52 gezonde levensjaren. Vanaf hun 52ste kampen ze met gezondheidsproblemen, terwijl hoogopgeleide vrouwen pas vanaf hun 73ste gaan kwakkelen met hun gezondheid. Dat is meer dan twintig jaar verschil.

Met deze cijfers kun je haast niet volhouden dat mensen uit eigen keuze teveel eten, roken, drinken, eerder ziek worden en sterven. Het feit dat lageropgeleiden zo veel ongezonder zijn, duidt op z'n minst op een kennisachterstand als het gaat om gezondheid. Bovendien is deze groep waarschijnlijk gevoeliger voor het marketinggeweld van voedselproducenten, dat mensen aanzet en verleidt tot het eten van allerhande troep.

Maar o wee als wordt gepleit voor het 'opvoeden' van mensen, zodat ze bewustere keuzes kunnen maken, de verleidingen van reclames en hun eigen impulsen kunnen weerstaan en sterkere, autonomere en gelukkigere individuen kunnen worden.

Schadebeginsel

Het collectieve ongemak ten aanzien van alles wat riekt naar moralisme in combinatie met de dominantie van het liberale vrijheidsbegrip, leiden ertoe dat het schadebeginsel eindeloos wordt opgerekt, zodat het te kust en te keur kan worden ingezet. Alles om maar geen beroep te hoeven doen op morele waarden.(1)

Vanuit het liberale schadebeginsel kun je bijvoorbeeld het verbod op roken in openbare ruimtes verdedigen. Passief meeroken is schadelijk voor omstanders. Het is ook schadelijk voor de roker zelf, maar dat moet zij zelf weten. De sigaret geheel verbieden zou paternalistisch zijn en indruisen tegen het liberale principe van individuele vrijheid. Tenzij je stelt dat rokers, omdat zij een slechte gezondheid hebben, de samenleving opzadelen met dermate hoge kosten dat het gerechtvaardigd is om roken te verbieden. In dat geval brengt de individuele roker derden schade toe, namelijk de samenleving als geheel. Zo worden de grenzen van het schadebeginsel opgezocht.

Een ander voorbeeld is het ingrijpen in de opvoeding van kinderen. Dat vinden zelfs VVD'ers - doorgaans geen fans van overheidsinterventie achter de voordeur – geoorloofd, als het maar wordt begrepen als maatregel om toekomstige kostbare problemen te voorkomen, zoals schooluitval, werkloosheid en criminaliteit. We grijpen dus niet in om het kind nu een betere jeugd te geven of om de opvoedvaardigheden van hun ouders te versterken, maar om geld voor gevangenis en reclassering uit te sparen en om in de toekomst geen inkomstenbelasting van hardwerkende Nederlanders mis te lopen.

Schade aan toekomstige generaties

Het schadebeginsel wordt ook wel uitgebreid naar de volgende generaties. Dat betekent dat we nu niets mogen doen wat de vrijheid van onze kleinkinderen en zij die na hen komen aantast. We mogen de aarde niet volledig uitputten, omdat toekomstige aardbewoners dan niet meer in vrijheid kunnen leven. Op deze ruime interpretatie van het liberale schadebeginsel kun je een radicaal groen programma baseren.

Maar toch schuurt er iets. Want als we alleen vanuit het schadebeginsel redeneren, missen we een discussie over morele waarden die het debat over duurzaamheid kunnen verrijken en verdiepen. Ik denk dan aan matiging, aan de kritiek op verspilling, consumentisme, hebberigheid en materialisme. De transitie naar een duurzamere economie vereist niet alleen een verandering in instituties en wet- en regelgeving, maar ook een cultuuromslag.

Die twee staan uiteraard niet los van elkaar, maar het is een illusie te denken dat een cultuuromslag vanzelf volgt uit een aanpassing van de structuren. Dat je geen gloeilampen meer kan kopen, betekent nog niet dat je milieubewuster in het leven staat. Het morele debat over (in dit geval) groene waarden zouden we niet uit de weg moeten gaan, maar mee moeten nemen in de discussie over verduurzaming.

Verkapt paternalisme

De aversie tegen moralisme zorgt er op een paradoxale manier voor dat wordt gekozen voor een verkapte vorm van paternalisme. Als mensen niet doorhebben dat ze in een bepaalde richting worden geduwd of dat hun gedrag wordt beïnvloed, blijven ze in de veronderstelling dat ze autonome keuzes maken en zullen ze niet klagen over betutteling. In plaats van ouders te leren de ontwikkeling van hun kinderen te stimuleren en hen te betrekken bij voorschoolse programma's, wil het kabinet voorschoolse educatie verplicht stellen.

Een gloeilampverbod roept minder weerstand op dan het aansporen en het aanspreken van burgers op hun energieverbruik in huis. Een bedrijf dat wil dat zijn werknemers meer gaan bewegen, zal op minder weerstand stuiten door voor een gebouw te kiezen dat mensen dwingt tot veel traplopen (bijvoorbeeld door er geen lift in te plaatsen), dan door werknemers aan te spreken op hun eet- en drinkpatronen. Terwijl er dezelfde normatieve boodschap aan ten grondslag ligt: gij zult gezonder leven.

Dwang, wetten, normen en verboden zijn legitieme beleidsinstrumenten, maar er zou in ieder geval openlijk gesproken moeten worden over de normen en waarden die er aan ten grondslag liggen. Dat niet doen is pas echt paternalistisch. Bovendien ligt het gebied tussen vrijblijvendheid en dwang, ofwel tussen niets doen en paternalisme, nu vaak ten onrechte braak omdat men bang is voor moralisme.

Libertair paternalisme

In het bekende boek Nudge. Improving decisions about health, wealth and happiness (2008) pleiten Thaler en Sunstein voor een libertair paternalisme. Het idee erachter is dat je mensen helpt om betere beslissingen te nemen door de keuzearchitectuur aan te passen. Het bekendste voorbeeld is dat je geen snoep, maar fruit op ooghoogte in de supermarkt zet en bij de kassa uitstalt in plaats van de gebruikelijke Kindersurprise-eieren en Mars-repen. Consumenten zullen op die manier onbewust gezondere keuzes maken. Dat is paternalistisch, maar ook libertair, want mensen kunnen nog steeds voor dat snoep gaan.

Maar het is de vraag hoe libertair het is om mensen een bepaalde richting op te sturen met behulp van keuzearchitectuur. 'Nudges' zijn veelal impliciet en omdat mensen onbewust hun gedrag aanpassen, denken ze niet na over waarom ze handelen zoals ze handelen. Natuurlijk wordt het leven onmogelijk als je bij elke keuze een morele afweging moet maken. Maar er zit nog een heel traject tussen enerzijds het sturen van mensen als poppen in een poppentheater en anderzijds het dwingen van mensen tot morele reflectie bij elke stap die ze zetten.

Vrijzinnig paternalisme

Tussen absolute vrijheid en stiekem dan wel openlijk dwingend paternalisme ligt een gebied met vrijzinnige vormen van paternalisme. Hierin kan op vrijzinnige wijze een dialoog worden aangegaan over hoe we ons leven inrichten en hoe we met elkaar en onze natuurlijke omgeving omgaan. Vrijzinnig paternalisme betekent niet dat de overheid, politieke partijen of de buurman hun visie van het goede leven mogen opleggen aan anderen, maar wel dat er een gesprek over kan worden gevoerd. Niet met een opgeheven vingertje, maar met verve en overtuigingskracht, zodat zodra de term 'moralist' valt, mensen hun mond niet dicht doen, maar juist open.

In oktober presenteerde Bureau de Helling het boek Vrijzinnig paternalisme. Naar een groen en links beschavingsproject (Bert Bakker, 2011). Voor meer informatie, zie: https://wetenschappelijkbureaugroenlinks.nl/artikelen/naar-een-vrijzinnig-paternalisme

Voetnoten 

1. Zie ook Evelien Tonkens (2006) 'Als je het doet, doe het dan goed. Modern moraliseren voor beginners', in Evelien Tonkens, Justus Uitermark en Marcel Ham (red.) Handboek Moraliseren. Burgerschap en ongedeelde moraal. Amsterdam: Uitgeverij van Gennep.