“Voor het meer bevlogen deel der natie gaat Kalma’s onversneden sociaal-democratische traktaat erin als Gods woord in een ouderling”, schreef journalist Hans Wansink in de Volkskrant over Links, rechts en de vooruitgang, het nieuwe boek van WBS-directeur Paul Kalma. Als GroenLinkser hoor ik natuurlijk tot dat bevlogen deel van het land en was het lezen van het progressieve politieke programma dat Kalma in zijn boek beschrijft, een verademing in de huidige conservatieve tijdgeest.

Het is dat de milieuparagraaf er wat bekaaid vanaf komt, maar verder is de gelijkenis groot met het GroenLinkse politieke programma van twee jaar geleden. Dat kan nog eens van pas komen, want Kalma hoopt met zijn boek discussie en samenwerking met andere linkse partijen te stimuleren.

De centrale stelling van het boek is dat de tegenstelling in de politiek tussen links en rechts niet is achterhaald. Kalma heeft scherpe kritiek op het derde-wegdenken dat sociaal-democratische partijen ook in andere landen, denk aan New Labour van Tony Blair, in de jaren negentig hebben omhelsd. Door het ontkennen van fundamentele politieke verschillen tussen links en rechts en een technocratische wijze van politiek bedrijven, is de sociaal-democratie achter politieke en maatschappelijke trends gaan aanrennen, zonder op basis van eigen beginselen een visie te presenteren voor de langere termijn.

Zijn eigen PvdA heeft volgens Kalma de vergissing gemaakt in de paarse jaren negentig de ideologische veren te hebben afgeschud onder leiding van partijleider Wim Kok. Door de ontkenning van de politieke tegenstelling tussen links en rechts is de PvdA als vanzelf teveel naar rechts opgeschoven. In een voetnoot stelt hij dat ook de SP en GroenLinks een beweging naar rechts hebben gemaakt door geleidelijk aan meer klassiek sociaal-democratische posities in te nemen. Geen wonder dat zijn linkse programma nu dan in de buurt komt van het onze.

Het mooiste deel van het boek gaat over de waarden van de sociaal-democratie: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Zonder nostalgisch te worden haalt Kalma klassieke discussies over deze waarden naar het huidige politieke debat. Hij bekritiseert dan niet alleen de technocratie van de paarse periode, maar ook het overdreven op koopkrachtplaatjes gerichte gelijkheidsdenken en de overspannen maakbaarheidsgedachte uit de jaren zeventig. Dat wil niet zeggen dat Kalma gelijkheid minder belangrijk vindt dan het vrijheidsideaal.

Integendeel, hij laat zien dat de stelling dat liberalen voor vrijheid zijn en sociaal-democraten voor gelijkheid veel te simplistisch is. Juist historische figuren als Joop den Uyl en Jacques de Kadt beschouwden het vrijheidsideaal als kern van het sociaal-democratische programma, betoogt Kalma. Het verschil met de liberalen zit hem in de voorwaarden waaronder vrijheid inhoud krijgt, waarbij het gelijkheidstreven gezien moet worden als een middel om vrijheid voor iedereen mogelijk te maken. Een vergelijkbare positie neemt Femke Halsema in (zie haar pleidooi voor een vrijzinnige politieke agenda in de Helling, zomer 2004).

Gelijkheid blijft volgens Kalma dan toch de core business van de sociaal-democratie. Hij zet zich af tegen critici van het gelijkheidsdenken, zoals Wouter Bos of Paul Schnabel. Die voeren volgens Kalma de vorige oorlog. Het gelijkheidsdenken uit de jaren zeventig, juist omdat het was losgezongen van het sociaal-democratische vrijheidsideaal, is allang bij het grofvuil gezet, maar sindsdien hebben belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen op allerlei gebieden de sociale ongelijkheid doen toenemen.

Juist nu moet de PvdA nieuwe ongelijkheden bestrijden, zoals de verrijking bij de topinkomens, de toenemende vermogensverschillen, de ongelijkheden op de arbeidsmarkt tussen migranten en autochtonen, de enorme ongelijkheid tussen rijke en arme landen. Terecht verwijt Kalma de sociaal-democratie te weinig aandacht te hebben besteed aan deze ongelijkheden, juist door het gelijkheidsideaal te bagatelliseren.

Het deel van het boek dat het meeste uitdaagt tot politiek debat gaat over instituties, zoals het aandeelhouderskapitalisme, de verzorgingsstaat, de democratie en de rechtstaat. Dan wordt Kalma’s boek programmatisch en zijn er kwesties te beslechten. Steeds stippelt Kalma dan een linkse koers uit. Hij verdedigt een brede, maar activerende verzorgingsstaat, hij pleit voor meer zeggenschap van werknemers in grote bedrijven, hij wil een scherper milieubeleid en hij is voor een actieve cultuurpolitiek. Zeker zijn analyses ten aanzien van sociaal-culturele kwesties geven een linkse lezer moed in het huidige politieke klimaat.

Hier gaat Kalma in debat met de conservatieven die slechts repressie als antwoord op criminaliteit hebben en bij het integratievraagstuk vergaande assimilatie willen afdwingen van immigranten. Zo vindt Kalma dat het veiligheidsbeleid van de PvdA veel te veel op dat van de VVD is gaan lijken. In dit geval is Tony Blair wel een voorbeeld voor Kalma, want hij citeert de Britse premier om aan te geven hoe de balans gezocht moet worden in een beleid dat criminaliteit daadwerkelijk wil verminderen: tough on crime and tough on the causes of crime. Rechts staat wel voor het eerste, maar vergeet het tweede. Op de culturele thema’s is de scheidslijn tussen links en rechts kristalhelder. De vraag is of de PvdA hier het koersadvies van Kalma gaat volgen.

Op de meer sociaal-economische thema’s is de analyse van Kalma iets minder overtuigend, vind ik als econoom. Nu lijkt hij zelf de vorige oorlog te voeren. Niet zo vergaand, met talrijke nuances, maar toch in de taal van Jan Marijnissen bestrijdt hij het neoliberalisme en is hij kritisch over marktwerking en commercie in de publieke sector. Het echt radicale, fundamentalistische marktdenken van het neoliberalisme uit de jaren tachtig bestaat echter niet meer. Debatten over de zorg of het onderwijs zijn nu veel complexer geworden, en gaan bijvoorbeeld over de voorwaarden waaronder marktwerking mogelijk is en hoe het toezicht georganiseerd moet worden.

Hier is het gevaar dat het politieke debat technocratisch wordt, en dan kunnen politici in een paarse valkuil lopen. Het is echter te gemakkelijk om je in algemene bewoordingen te verzetten tegen het neoliberalisme uit de jaren tachtig. De uitdaging is juist om op basis van de waarden die links verdedigt, beleidsdebatten over de publieke sector te voeren. Niet het neoliberalisme binnen eigen geleidingen tijdens paars deed de PvdA de electorale das om. De PvdA liet vooral te weinig zien voor wie en welke waarden de partij opkwam.

Kalma is natuurlijk in eerste instantie een man van de inhoud, maar politiek gaat ook over strategie. Daarmee begint het boek zelfs, want Kalma wil een programmatische reactie van de PvdA op de verkiezingsnederlaag van 2002. Wat mij dan opvalt is dat Kalma nauwelijks ingaat op internationale politieke verhoudingen na elf september 2001 en de opkomst van en de moord op Pim Fortuyn in Nederland. De politieke crisis lijkt in de analyse van Kalma beperkt te zijn tot een crisis in de sociaal-democratie. Juist van de socioloog Kalma had ik meer willen lezen over wat er de afgelopen jaren is gebeurd in ons land.

De analyse van Kalma richt zich vooral op de wijze waarop de PvdA politiek heeft bedreven in de afgelopen vijftien jaar. Zijn partij is een technocratische bestuurderspartij geworden, zonder een helder links programma. Met een strategisch argument pleit Kalma voor een scherp links profiel. Met de toegenomen welvaart en de emancipatie van grote groepen werknemers heeft de PvdA niet meer een achterban die op basis van een beroep op het welbegrepen eigenbelang tot omvangrijke electorale successen kan leiden.

Volgens Kalma is er nu meer nodig om burgers te verleiden tot een stem op een hervormingsprogramma, namelijk morele overtuigingskracht. In die zin moet de PvdA veel meer dan de belangenpartij die zij nu nog is, een beginselpartij worden, en aansluiting zoeken bij andere linkse politieke partijen en bij organisaties als de vak- en milieubeweging. Kalma vindt dat de PvdA een ruk naar links moet maken. Nu Wouter Bos nog.

Verschenen in Socialisme & Democratie 12 2004