De Amsterdamse cultuurwethouder Carolien Gehrels, die zo graag meer invloed van de politiek op de kunsten wil, slaat met haar interventie door naar een ongewenste politisering van de kunsten. De politiek heeft al meer dan genoeg invloed op de kunst: van het bestaan van allerhande cultuursubsidies tot de manier waarop die verdeeld wordt - en aan wie - ziet men overal de gevolgen van politieke keuzes. De structuur van de kunstensector vormt een weerspiegeling van het Nederlandse politieke en maatschappelijke krachtenveld. De voorkeuren van het CDA en de PvdA zijn duidelijk terug te vinden in de huidige idealen van het Nederlands cultuurbeleid: kunst is makkelijk en overal goedkoop (want gesubsidieerd) toegankelijk, er is relatief veel aandacht voor volks- en amateurkunst en participatie door achtergestelde bevolkingsgroepen, maar er is weinig aandacht voor toponderwijs, excellentie en avantgardistische kunst.

Politieke relevantie

Gehrels voorstellen zijn lang niet zo baanbrekend als de reacties doen voorkomen. Haar drie wensen - bereikbare en toegankelijke kunst, ruimte voor de top in de kunst en internationale culturele verbindingen - passen prima in de bestaande cultuurpolitieke idealen. Recent onderzoek van bureau Berenschot laat zien dat deze drie criteria al gehanteerd worden door de tien grote gemeentes, zij het minder prominent dan Gehrels zou willen. Internationalisering staat op de vijfde plaats en excellentie komt op nummer tien.

Toegankelijkheid valt bij Berenschot onder ‘vergroten cultuurparticipatie’, en dat krijgt met een tweede plaats al ruime aandacht in het cultuurbeleid. Het versterken van de sector staat bij de gemeentes op nummer één. Een derde veelbetekende plaats krijgt culturele stadspromotie, een bij uitstek politiek doel dat duidelijk maakt dat de Nederlandse politiek wellicht helemaal niet zit te wachten op de kwalitatief betere en politiek spraakmakender kunstscène die Gehrels graag wil.

In Den Haag overwoog het college van B&W onlangs een performance van het Todaysart festival te verbieden omdat die niet zou passen in het PR-beeld van Den Haag. De directeur van het festival werd bovendien van zijn bed gelicht vanwege terrorismeverdenkingen. Er zouden twintig Disney Sneeuwwitjes met nep kalashnikovs optreden die het thema conflict in de stad van ‘recht en vrede’ verbeelden.

Toch heeft Gehrels een snaar geraakt met haar pleidooi voor het verkleinen van de afstand tussen politiek en kunst. George Lawson, directeur van het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten, verwoordde de reden hiervoor: de droom van Thorbecke, die vond dat de politiek zich moet onthouden van een inhoudelijk oordeel over de kunsten, is wat hem betreft ontaard in een nachtmerrie. De afstand die er nu is tussen politiek en kunst maakt dat de kunst te veel in zichzelf is opgesloten en van haar politieke relevantie is ontdaan.

Deze opmerking gaat echter gezien de reële invloed van de politiek op de kunsten niet zozeer over het beleid als wel over het culturele klimaat. Het is de vraag of politici de aangewezen personen zijn om hier via beleidsmaatregelen en subsidiebeleid iets aan te veranderen. Het voorbeeld van de sneeuwwitjes maakt al duidelijk dat politiek relevante kunst door de overheid niet per definitie met open armen wordt ontvangen. Dat blijkt ook uit botsingen over kunst in de openbare ruimte, waarvan blijkbaar vaak verwacht wordt dat ze niemand tegen het hoofd stoot. Doet ze dat wel, dan moet het kunstwerk soms zelfs wijken, zoals bijvoorbeeld kabouter Buttplug in Rotterdam en nu mogelijk weer een kunstwerk in de nieuwbouwwijk Leidsche Rijn. Haaks op de roep van Lawson en anderen om politiek relevante kunst staat de constatering dat een grote meerderheid in Nederland hedendaagse (gesubsidieerde) kunst helemaal niks vindt en er weinig belastingcenten voor over heeft.

Decadentie

Maar inderdaad, de autonomie van de kunsten helpt niet bij het verkleinen van deze kloof. Ooit was het verwerven van autonomie voor kunstenaars een belangrijk middel om zich te bevrijden uit allerlei sociale keurslijven. De kunstenaar werd tot inbreker in de zuilen en de versteende maatschappelijke codes. Maar in de huidige pluralistische en geïndividualiseerde samenleving maakt diezelfde autonomie de kunstenaar tot een eilandbewoner, aldus schrijver Chris Keulemans in 2005.

Kunstopleidingen en tot op zekere hoogte de markt sporen jonge kunstenaars aan om zich los te koppelen van de samenleving en de ambachtelijkheid, en een eigen discours te ontwikkelen die zo autonoom mogelijk is. Dat leidt tot maatschappelijk irrelevante kunst en dat maakt het voor populisten weer gemakkelijker om kunstbeleid als linkse decadentie te willen afschaffen.

We stuiten hier op een veel algemener cultuurvraagstuk: burgers zijn steeds minder geneigd zich met maatschappelijke kwesties te bemoeien. Liever creëert men een zo veilig mogelijke eigen plek in de veelvormige veranderende buitenwereld. Kiezers trekken steeds minder naar de stembus en in de politiek is een duidelijke hang naar nationalisme en ‘oude, vertrouwde’ waarden te bespeuren. In plaats van een open debat tussen de veranderende opvattingen en waarden roept men liever om aanpassing aan wat als de ‘Nederlandse maat’ wordt geponeerd.

Tegelijkertijd is het maatschappelijke debat de laatste jaren op allerlei terreinen verscherpt. Dat is terug te zien in de kunst: er zijn steeds meer voorbeelden van politiek geëngageerde kunst die lang niet altijd worden gewaardeerd door het publiek en de politiek. In Venlo plaatst beeldend kunstenaar Jonas Staal deze maand twee vernielde ambulances voor het station en lokt daarmee veel discussie uit over geweld tegen hulpverleners. Sommigen vinden het geen kunst, anderen vinden het shockerend, een voorbijganger mompelt: “het zullen wel weer Marokkanen zijn geweest.”

Mede door dit soort kunstuitingen herontdekken politici de waarde van kunst op tal van beleidsterreinen: kunstenaars worden opgeroepen bij te dragen aan het prachtwijkenbeleid, aan welzijnswerk, aan de toeristische promotie van de stad. Het lijkt geen toeval dat in een tijd van politiek onbehagen, zorgen over radicalisering en populisme en verlegenheid over samenhang in de samenleving, de politiek bij de kunsten aanklopt. De kunstenaar moet blijkbaar helpen nieuwe visies op onze samenleving te ontwikkelen, nu we het zelf niet meer weten.

Gehrels Boekmanlezing is hiervan ook een voorbeeld. Ze benadrukt in haar lezing meermaals de verbindende functie van kunst en zegt: kunst is niet het eigendom van de kunsten en de kunstenaars, maar het is van ons allemaal, dus ook van de politiek. Wat ons betreft begeeft ze zich hier gevaarlijk dichtbij een louter utilitaire visie op kunst, die uiteindelijk de expressievrijheid van kunstenaars en dus hun bijdrage aan de samenleving zal beknotten. In deze situatie, waar allerlei belangen en motieven door elkaar heen lopen, pleiten wij voor een aantal heldere uitgangspunten:

1. Maak de subsidieverlening transparanter

De kunsten zijn een specifiek onderdeel van cultuurpolitiek in brede zin, waarvoor niet noodzakelijkerwijs alle zelfde uitgangspunten en beleidsdoelen hoeven te gelden als voor cultuurpolitiek. Politici moeten zo expliciet mogelijk zijn over hun culturele idealen. Ze moeten niet meer gehinderd worden door een misinterpretatie van het dogma van Thorbecke, namelijk dat de politiek geen mening mag hebben over cultuur omdat die daarmee onvoldoende de autonomie van de kunst zou erkennen. Het is juist bevorderlijk voor een goed debat dat de politici hun meningen zo goed mogelijk onderbouwen.

Gehrels sluit zich aan bij haar partijgenoot Den Uyl die vond dat de kunst een rol heeft te spelen in de taak van de overheid als hoedster van normen en waarden. Je kunt de vraag opwerpen of een pluralistische samenleving niet meer gediend is met een overheid die de randvoorwaarden voor een zo vrij mogelijk debat tussen verschillende normen en waarden faciliteert, in plaats van het inzetten van kunst voor de heersende normen en waarden. Dat is een politieke discussie, net als de vraag welke criteria je ontwikkelt voor het subsidiebeleid. Dat debat kan wel wat meer openheid gebruiken. Nu wordt dit vastgesteld in commissies en raden die in hoge mate ondoorzichtig zijn.

Gehlers wil de advisering over de subsidieverdeling overlaten aan politiek aangestelde kunstschouwen in plaats van aan de zelfstandige raden voor cultuur. Dat is een ongepaste politisering op het terrein van de inhoud van de al dan niet politiek welgevallige kunst. 

Wij pleiten ervoor de kunstraden die adviseren over subsidies te verplichten zich in te spannen voor meer transparantie, bijvoorbeeld door het expliciteren van hun criteria en het organiseren van debatten respectievelijk inspraak over vragen die hiermee samenhangen. Op die manier ontstaat meer helderheid en debat over de relatie tussen cultuurpolitieke opvattingen en het specifieke kunstbeleid, dat nu al te vaak op heilloze wijze door elkaar loopt.

2. Kunst is geen instrument

Kunst is van waarde voor de samenleving, omdat zij vragen stelt bij gevestigde gewoontes en patronen, ons een spiegel voorhoudt én (daarmee) een andere blik op de werkelijkheid biedt, visioenen en angstdromen tot leven wekt, met haar schoonheid troost én verontrust. Een samenleving waarin de creatieve, scheppende krachten op allerlei niveaus (niet alleen in de kunst) worden gekoesterd en bevorderd, is een levende, open samenleving waarin het goed toeven is.

Kunst kan een bijdrage leveren aan de samenhang tussen bevolkingsgroepen, aan het debat over identiteit, aan tal van andere maatschappelijke doelstellingen (welzijnswerk, toerisme, democratisch gehalte, integratie etc.). Gehrels vindt dat ze als overheid dit van de kunsten mag vragen. Maar ook wanneer de kunst dat niet aanwijsbaar doet, behoudt zij haar waarde voor de samenleving, omdat nooit precies is vast te stellen welke bijdrage kunstwerken op de korte en vaak juist ook lange termijn leveren.

Kunst is namelijk per definitie moeilijk grijpbaar, zeker ook voor de politiek, omdat ze deel uitmaakt van de samenleving, maar er tegelijkertijd afstand van neemt. Die ruimte moet de politiek niet invullen met allerlei doelen. Tegelijkertijd moet de overheid de ruimte wel onderhouden en mogelijk maken, ondermeer door het scheppen van broed- en vrijplaatsen, vernieuwing en het bevorderen van kunsteducatie. De overheid behoort kunst te steunen om haar eigen waarde, niet slechts wanneer zij een instrument is voor een politiek of beleidsdoel of wanneer het populair is of commercieel succesvol. Het is aan kunstenaars of zij zich al dan niet willen engageren in de samenleving en hoe ze dat willen doen, al hopen wij uiteraard wel op een samenleving waar alle burgers, kunstenaars incluis een actieve bijdrage leveren.

3. Maak onderscheid tussen overheid als subsidiegever en als opdrachtgever

Als subsidiegever moet de overheid kunst steunen om de kunst. Daarbij spelen onvermijdelijk allerlei cultuurpolitieke idealen een rol, maar in deze rol mag de politiek niet in het vrije scheppingsproces van de kunsten treden. De financiële steun aan kunst en cultuur mag niet afhankelijk zijn van de bijdrage van kunst aan allerlei andere beleidsterreinen.

Als opdrachtgever daarentegen kan de overheid zijn politieke doelstellingen voluit botvieren. En op dat punt zou de overheid wel eens wat meer lef mogen tonen. Op dit moment hebben Nederlandse politici en bestuurders een te grote aarzeling om als opdrachtgever en regisseur van kunsten op te treden. Wij besteden kunst&cultuur liever uit en laten de gesubsidieerde kunstenaar of aannemer autonoom aan het werk, hopende dat we er wat mee kunnen aan het einde van de rit. (en dat gaat dus nogal eens mis, zie kabouter Buttplug) Wij vinden dat die schroom overwonnen moet worden.

Eens in de zoveel tijd zou de regering opdracht kunnen geven tot een groot publiek werk. Je zou daar jaarlijks een bepaald bedrag voor kunnen reserveren. Dan koop je als het ware ‘kunstruimte’ waar de politiek zich tegenaan mag bemoeien in ruil voor kunstvrijheid waarvan de politiek met z’n vingers af moet blijven. Zonder de gesubsidieerde ruimte aan te tasten waarin kunstenaars en kunstminnaars overal in Nederland laagdrempelig aan de bak kunnen komen moeten bestuurders opdracht geven aan kunstenaars als zij erin geloven dat kunst hun doel kan dienen. In die opdracht mag de bestuurder heel sturend zijn, ook inhoudelijk.

Huur bijvoorbeeld musici in om de Vogelaarwijken in te gaan als je cultuurparticipatie wil vergroten, maar eis dat niet van het Concertgebouw als subsidievoorwaarde. Geef een opdracht aan een veelbelovend componist voor een uitvoering op Prinsjesdag als je de Nederlandse muziek wil stimuleren maar verwacht niet dat alle kunstenaars de nationale rituelen in acht nemen. Neem een ontwerper in de hand als je een nieuwe Vinexwijk een beeldentuin wil geven in plaats van het uit te besteden aan een postmodern kunstbureautje, waardoor de bewoners van de Leidsche Rijn nu opgescheept zitten met abstracte kunst waar ze niks mee kunnen. En neem stevig het heft in handen als een Rijksmuseum gerestaureerd moet worden.

4. Geef kunstkritiek de ruimte 

Het aanjagen van het debat over de maatschappelijke relevantie van kunst en de al dan niet gewenste afstand tussen kunst en politiek, dat Gehrels zo graag wil, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van kunstcritici: kunstrecensenten, opiniemakers en kunstenaars zelf. Door hun onafhankelijke positie zijn zij daar beter voor toegerust dan politici. Behalve aan bestuurders die het lef hebben om kunstenaars voor hun doelen in te huren ontbreekt het ons ook aan geëngageerde kunstcritici. De meesten tonen een overdreven respect voor de autonome kunstenaar op zijn eilandje. Het bevochten domein van de uitingsvrijheid voor maatschappijkritiek wordt weinig benut voor kunstkritiek.

Politici mogen zich uiteraard mengen in dit debat, maar ze moeten daarbij wel een scherp onderscheid maken tussen hun eigen politieke en culturele opvattingen en hun rol als wetgever. Nogmaals: het oordeel over de kwaliteit van kunst zelf moet duidelijk worden onderscheiden van de politieke keuzes die aan de inrichting van het systeem ten grondslag liggen.

5. Waak voor verschraling in kunst en cultuur

Er komen steeds meer doelen bij voor het cultuur- en kunstenbeleid. Naast meer amateurkunst en cultuurparticipatie nu ook – eindelijk – meer excellentie en internationale toonaangevendheid. Dat willen wij ook, vooral dat laatste. Maar dan moet er ook geld bij, want deze extraatjes genereren geen eigen inkomsten. Wie in tijden van bezuiniging en crisis meteen op cultuur schrapt, kan niet verwachten al deze doelstellingen te kunnen realiseren. Integendeel, die draagt bij aan culturele verschraling van het klimaat.

En dat dreigt te gebeuren: Er is meer reden ons zorgen te maken over bezuinigingen op kunst&cultuur door gemeentes als gevolg van de economische crisis en een gebrek aan waardering voor kunst, dan over een te grote bemoeienis van de politiek met de kunst. In de kunstwereld maakt men zich grote zorgen over de opmars van de PVV, die de subsidies aan de kunsten wil afschaffen. Kunst wordt als luxe gezien, maar dat is niet terecht.

Kunst is een vitaal en onmisbaar onderdeel van onze samenleving, die in grote mate bijdraagt aan de openheid en leefbaarheid. Maar wie een bloeiende kunstscène wil, moet de kunsten vooral de ruimte geven en niet als subsidiegever allerlei voorwaarden gaan stellen bovenop de grote invloed die de politiek toch al heeft.

Wie geen extra geld wil uittrekken voor kunst, moet duidelijke prioriteiten stellen – niet steeds het verlanglijstje uitbreiden. Wij kiezen dan voor meer excellentie, een betere beloning, minder regionale spreiding en aandacht voor amateur- en volkskunst.

Wij juichen het toe wanneer kunstenaars zich voluit bemoeien met het politieke klimaat. Wij vinden het aanbevelenswaardig dat politici zich laten inspireren door kunst en we pleiten er voor dat de overheid als opdrachtgever kunstenaars inzet voor politieke/bestuurlijke doelen. We zijn er van harte voor dat politici, kunstenaars en critici hun schroom overwinnen en in een vurig cultuurpolitiek debat de degens kruisen over de rol van de kunst in de samenleving.

Maar als subsidiegever moet de overheid zich niet bemoeien met het creatieve scheppingsproces in de kunsten zelf. Daar moet de overheid met haar tengels vol belangen afblijven, anders is er straks niemand meer die met een betrokken maar afstandelijke blik onze samenleving van creatief commentaar voorziet.

Een kortere versie van dit artikel verscheen in Boekman 81, uitgave van de Boekmanstichting