Interview Kate Raworth

Het motto van de Britse Oxford-econoom Kate Raworth: “Wees geen optimist als je daardoor ontspannen wordt, wees geen pessimist als je daardoor opgeeft, maar wees een activist en vraag je af wat jij kunt veranderen.” Raworth windt er geen doekjes om: dat laatste is op haar van toepassing. Als activistische econoom ijvert ze voor een grondige herziening van het economisch denken en doen zoals zij en tienduizenden economiestudenten met haar dit leerden (en nog steeds leren) aan de universiteit.

Kate Raworth

Raworth bepleit een circulair economisch model dat niet draait om groei, maar om het respecteren van de planetaire grenzen en het realiseren van een welzijnsniveau waar niemand onder mag vallen. Oftewel: een economie die een veilige en rechtvaardige ruimte biedt voor ieder mens. Waar groei mag, maar zeker geen heilig ‘moeten’ is. 

Ze visualiseerde haar theorie in de inmiddels beroemde donut, een simpel rondje met een gat erin dat weergeeft wat de ruimte is waarbinnen de mens economie mag bedrijven. Met deze ‘donut’  trekt Raworth wereldwijd volle zalen en maakt ze vrienden en vijanden onder mede-economen. Zo ook in Nederland, waar ze in januari een week vertoefde en interview na interview, lezing na lezing gaf. In het Amsterdamse Ambassadehotel mocht ook de Helling spreken met de energieke, zeer eloquente Britse, die haar voorliefde voor metaforen en beelden voortdurend zal illustreren. 

De bonussen stijgen weer, net als de huizenprijzen. Van de crisis lijken we weinig te hebben geleerd. Veel van uw ideeën zijn bovendien in het verleden ook al geopperd, maar hebben het nooit kunnen winnen van onze natuurlijke voorliefde voor groei en kortetermijnbeloningen. Waarom zou de donut nu wél voet aan de grond krijgen, denkt u?

“Het is helemaal waar dat mijn ideeën niet nieuw zijn. Een van mijn favoriete uitspraken is van de Franse schrijver André Gide: alles is al een keer gezegd, maar omdat niemand luistert, moeten we het steeds herhalen.

Bij het uitbreken van de financiële crisis in 2008 stonden economen met de rug tegen de muur: dat wat er gebeurde, was niet door hun modellen voorspeld, terwijl die modellen wel zeer grote invloed hadden en nog steeds hebben op de politiek. Inderdaad heeft dit tot nu toe niet tot minder invloed van de bestaande macro-economische modellen geleid – nog niet.

Door de crisis worden die modellen wel vaker ter discussie gesteld, onder meer in protesten van studenten. En wat ik als activist probeer te doen, is het scheppen van een nieuwe manier van economisch denken op basis van een nieuw model, de donut. We onderschatten namelijk massaal hoeveel invloed beelden hebben op onze manier van denken.

In 2010 – ik was net terug van een jaar zwangerschapsverlof – kreeg ik het planetary boundaries diagram onder ogen (ontworpen door een groep aard- en milieuwetenschappers die een veilige handelingsruimte voor de mensheid wilden definiëren – SvdE). Ik wist onmiddellijk dat ik keek naar iets nieuws, iets groots, en voelde de adrenaline door mijn lichaam stromen. Het model was cirkelvormig, wat voor mij een paradigmaverandering betekende. En ik dacht: wat nu als we dit cirkelvormige model zouden gebruiken in de economie?

Ik heb er het sociaal-maatschappelijke aspect aan toegevoegd, en zo is de donut ontstaan. In dit model staat niet langer groei centraal, maar balans. Voor mij is dit volkomen logisch. Als mensen hebben we balans nodig om gezond te blijven: balans in wat we eten, hoeveel we bewegen. Voor onze planeet en de verdeling van welvaart geldt precies hetzelfde.

En waarom dit model nu wel voor verandering zou zorgen?” Raworth pauzeert even. Dan, bedachtzaam: “Natuurlijk gebeurt die omslag in het denken niet van de ene op de andere dag. Daar gaat nog minstens een crisis overheen. Maar dit model helpt om op een andere manier te denken over economie, vanuit het besef dat we met de traditionele groeicurve op lange termijn echt een probleem krijgen.

Tijdens lezingen merk ik dat het circulaire model iets losmaakt, net zoals het destijds bij mij deed. Ik wil beginnen op de economiefaculteiten, waar de leiders van de toekomst worden opgeleid. Recent onderzoek onder Nederlandse bachelorstudenten economie laat zien dat 75 procent van de vakken waar ze studiepunten voor krijgen, over neoklassieke economie gaat. Mijn kritiek betreft dus vooral wat economen onderwijzen, de modellen die studenten als uitgangspunt voor hun denken meekrijgen, en niet wat ze doen, zoals mij vaak wordt verweten.”

Weergave van het donutmodel
Weergave van het donutmodel

U beschrijft enerzijds veel dat misgaat door toedoen van het huidige economische bestel, anderzijds positieve voorbeelden van ‘donut-proof’ initiatieven. Wat is uw uitgangspunt: moeten we van heel ver komen en is uw boek daar een eerste aanzet toe, of borduurt u voort op positieve ontwikkelingen die al zichtbaar zijn?

“Dat laatste. Die nieuwe economie is al in opkomst, die heb ik zeker niet uitgevonden, en mijn boek is een poging om deze van een theoretisch kader te voorzien. Ik schets een nieuwe horizon die we met de juiste keuzes kunnen bereiken.   

Ken je het model van de drie horizonten voor verandering? Hier, ik teken het voor je. De y-as geeft aan hoe dominant een idee is, de x-as is de tijd. De eerste horizon is wat ik business as usual noem, hoe we nu opereren: de huidige op winst gerichte, verziekende economie die verdeeldheid zaait. Deze is nu zeer dominant, en moet afgezwakt worden.
De derde horizon is waar we naar toe zouden moeten willen, onze ambitie. Dit is de vernieuwende, circulaire economie, het donutmodel. Deze lijn is nu verre van dominant, maar moet uiteindelijk de eerste lijn overstijgen.

De tweede horizon gaat over de innovaties die nodig zijn om die ambitie te realiseren. Met nieuwe ontwikkelingen, zoals digitale platforms, kun je  twee kanten op. Volg je de lijn van business as usual, dan krijg je organisaties als Uber, die geleid worden volgens kapitalistische principes: gericht op winst, zo laag mogelijke lonen, etcetera. Een alternatief is Ride Austin, uit de gelijknamige stad in Texas. Het doet hetzelfde als Uber, maar is bijvoorbeeld coöperatief bezit. Dit soort innovaties, die dus al in gang zijn, brengt ons een stap dichter bij horizon 3.  

Mijn favoriete feedback krijg ik van mensen die al actief zijn op het gebied van die nieuwe economie, die zeggen: jouw boek geeft een theoretische context aan wat ik doe.”

Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor het realiseren van de donut? Kleinschalige, lokale initiatieven, grote bedrijven of de politiek?

“Iedereen binnen het economisch systeem is verantwoordelijk. Stel je een botsautobaan voor op de kermis, waar altijd een moment komt waarop alle botsautootjes vast komen te zitten in dezelfde hoek. Niemand kan meer voor- of achteruit. En plotseling komen alle autootjes weer in beweging, zonder dat je precies weet waardoor. Zo gaat het ook met de donut. Iedereen is nodig, en je weet niet welke factor als eerste voor een doorbraak gaat zorgen.

Ik acht het alleen niet waarschijnlijk dat politici een leidende rol gaan spelen. Dat kunnen we van hen niet verwachten. Ze staan voortdurend onder druk van coalitiegenoten of de oppositie, en van de media. Wanneer zij dingen zeggen die heel ver afwijken van het heersende narratief, komt dat al snel op kritiek en stemmenverlies te staan. Het kan trouwens wél hoor. In Zweden moeten alle regeringsinstellingen nu aantonen dat hun beleid bijdraagt aan 0% CO2-uitstoot. In Wales heeft de regering zich gecommitteerd om haar beleid te toetsen aan het welzijn van toekomstige generatie.”

Om bij de botsauto’s te blijven: in de praktijk zijn er sterkere chauffeurs met veel macht en invloed. Als die geen brood zien in de donut, laten ze zich toch niet zomaar opzij drukken door kleine autootjes die er wel mee aan de slag willen?

“Natuurlijk zullen de leidende krachten die profiteren van het huidige economische model zich verzetten. Er zal onherroepelijk een strijd komen over de toekomst die we willen. De uitdaging is dus om het verhaal van de donut op zo’n manier te vertellen dat mensen overtuigd raken dat het ons voorspoed zal brengen. Dat we binnen de donut óók zaken kunnen doen en kunnen groeien, alleen niet tegen elke prijs.

Het helpt daarbij om de nationale politiek geïnteresseerd te krijgen. Hoe ik het voor me zie: lokale initiatieven en veranderingen bij grote bedrijven zorgen voor een kritische massa waardoor welwillende politici zich gesteund voelen, wat grond biedt voor beleidsverandering.” 

Voor GroenLinks-politici is uw gedachtegoed niet vreemd. Hoe kan deze partij, die nu in de oppositie zit, bijdragen aan de donut?

“Politici doen er goed aan te beginnen bij hun taalgebruik. Vertaal de kernideeën van de donuteconomie in begrijpelijke taal waar mensen zich in kunnen herkennen, en probeer zo mensen voor het gedachtegoed te winnen.

Het concept van regeneratieve economie is in gewone mensentaal: we hebben een economie nodig die samen met én binnen in onze natuurlijke leefomgeving werkt, dus die rekening houdt met het klimaat. Als het gaat om distributieve economie: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de waarde die we creëren met zoveel mogelijk mensen kan worden gedeeld? Dat klinkt veel mensen niet vreemd in de oren.

Overweeg ook om niet langer over economische groei te spreken, maar over economische bloei. ‘Groei’ is synoniem geworden voor vooruitgang.

Maar in natuurlijke systemen is ongelimiteerde groei juist vaak heel gevaarlijk. Als er iets in het lichaam plotseling begint te groeien, is dat reden voor grote zorg. Maar als ik zeg dat mijn dochter tot bloei komt, betekent dat niet dat ze een paar centimeter is gegroeid, maar dat ze zich ontwikkelt, het fijn heeft, nieuwe dingen leert, in balans is.

Het klinkt als iets heel kleins, maar woorden – en met name de metaforen die ze in zich dragen – kunnen, net als beelden, onze denkwijzen fundamenteel veranderen. Dus: verander eerst je taalgebruik, en zoek dan naar voorbeelden die illustreren wat je bedoelt. Bijvoorbeeld: ondernemers niet belasten voor het inhuren van mensen, maar voor het gebruiken van grondstoffen. Met taal en voorbeelden verander je de norm, en daarmee schep je de voorwaarden voor gedragsverandering.”

U beschrijft vijf manieren waarop grote ondernemingen op uw ideeën kunnen reageren, van totale afwijzing tot volledige overname. Veel bedrijven bevinden zich ergens in het midden: ze leveren een aandeel (hun ‘fair share’) en laten het daarbij – met het risico dat ze beleidsmakers zand in de ogen strooien. Hoe kunnen politici die meer willen, zich tegenover deze bedrijven verhouden? 

“Het is inderdaad belangrijk om uit te vinden of ze een groter plan hebben voor de toekomst, of dat ze een paar duurzame maatregelen nemen om van het gezeur af te zijn. Dus: in gesprek gaan met die bedrijven en achterhalen of zij voorwaarden hebben geschapen om verder te komen. Tijdens conferenties heb ik een paar keer een sessie ‘bedrijfspsychotherapie’ gegeven. De kern, net als bij gewone psychotherapie: bedrijven inzicht geven in hun eigen rol en verantwoordelijkheid, dus duidelijk maken wat zij zelf kunnen doen.

Marjorie Kelly beschrijft in haar boek Owning your future vijf onderdelen die het dna van een bedrijf bepalen. Wil een bedrijf veranderen, dan is op al die onderdelen verandering nodig: doelstellingen, management, omgang met netwerken, eigendom en financieringsstromen. Een bedrijf dat zijn doel verandert, bijvoorbeeld om bij te dragen aan een gezonde gemeenschap, maar de andere onderdelen niet aanpast, kan dat doel nooit realiseren.

Neem Unilever, dat vorig jaar bijna ten prooi viel aan een vijandige overname. Het bedrijf had geprobeerd zichzelf nieuwe, duurzame doelen te stellen, maar had niets veranderd aan de eigendomsstructuur en de wijze van financiering, waardoor aandeelhouders die zoveel mogelijk winst uit het bedrijf wilden persen, bijna hun gang konden gaan.” 

Als maatregel om ongelijkheid tegen te gaan, noemt u een eerlijkere verdeling van kapitaal, zoals grond in de vorm van commons. Wat kunnen lokale politici doen om succesvolle commons in hun gemeente te bevorderen?

“Eerst: dit is dus een zeer belangrijke vraag, maar geen enkele eerstejaars economiestudent krijgt deze vandaag de dag voorgelegd. Dat is precies wat er moet veranderen.

Elinor Ostrom (die de Nobelprijs voor Economie won met haar onderzoek naar commons, SvdE) stelt een paar voorwaarden aan succesvolle commons: er moet een bepaalde mate van verbondenheid zijn binnen een gemeenschap, de gemeenschap moet eigen regels kunnen stellen, het moet duidelijk zijn wie lid is, en er moeten consequenties verbonden zijn aan het breken van de regels. Dit is bij uitstek iets waar gemeentes op lokaal niveau mee kunnen beginnen.

Het start bij de vraag naar de sociale basisvoorwaarden voor iedere inwoner, en het besef dat een economie meer is dan de markt alleen. Het is een huishouden, een gemeenschap. Hoe kunnen we vervolgens een stad inrichten zodat dat huishouden tot bloei kan komen en er ruimte ontstaat voor gemeenschappelijk bezit?

Een andere belangrijke voorwaarde die Ostrom stelt, is dat mensen elkaar fysiek moeten kunnen ontmoeten. Publieke ruimte dus, speeltuinen, parken, een markthal waar mensen samenkomen. Zonder ontmoeting kan er geen common bloeien. De nieuwe economie heeft dus ook enorme gevolgen voor stedelijke ontwikkeling.”

Raworth’s stem gaat een octaaf omhoog. “Dit soort experimenten is zo opwindend: een transitie naar commons in steden, hoe fascinerend is dat! Toen ik de universiteit verliet, geneerde ik me enorm om te vertellen dat ik econoom was, omdat ik een hekel had aan de mentaliteit die mij was onderwezen. Deze nieuwe mentaliteit verandert zoveel.”

De Amsterdamse wethouder Financiën, een D66’er, schreef laatst in een column dat liberale democratie, met alle voordelen die deze ons brengt, nu eenmaal afhankelijk is van economische groei. Wat zou u hem willen zeggen?

Stilte. Dan: “Deze wethouder heeft ergens natuurlijk gelijk: onze democratie is afhankelijk van groei, omdat we momenteel een economie hebben die zodanig in elkaar zit dat hij groei verwacht, eist en ervan afhankelijk is. Logisch dat we groei dan nodig hebben. Anders belanden we zo weer in een crisis.

Maar die groei kan niet oneindig doorgaan binnen de planetaire grenzen waar we aan gebonden zijn. De vraag moet dus een andere zijn, namelijk: hoe kunnen we een economie creëren die bloeit, in plaats van groeit, en die over honderden jaren ook nog meegaat.

Kijk eens naar de natuur, die al vier biljoen jaar bloeit. Als we als mensheid op aarde willen blijven, dan is de natuur een aardig model om van te leren. Groei is goed, ik ben niet tegen groei, maar niets kan eindeloos groeien. Dat is onmogelijk. Waar halen we het idee vandaan dat wij als mensen daarvan af kunnen wijken?”