Als iemand rijk wordt omdat hij gefraudeerd, anderen misleid of uitgebuit heeft, keuren we dat af. Maar een rijke ondernemer die zich aan de wet houdt, kan doorgaans op onze bewondering rekenen. En wie rijk wordt doordat hij een fortuin erft, heeft gewoon geluk. Critici worden al snel ‘jaloers’ genoemd. Het is niet voor niets dat VVD-prominenten zoals Hans Wiegel en Mark Rutte hogere belastingen op grotere vermogens de ‘jaloeziebelasting’ noemen.

Cover van Ingrid Robeyn’s boek Rijkdom

Onlangs publiceerde ik het boekje Rijkdom. Hoeveel ongelijkheid is nog verantwoord? Daarin beargumenteer ik dat bovenstaande reacties de plank misslaan omdat ze over het hoofd zien dat extreme rijkdom een moreel en maatschappelijk probleem is. Laat ik duidelijk zijn: ik zeg niet dat rijkdom intrinsiek slecht is en dat het beter zou zijn als we allemaal heel eenvoudig en zonder enige luxe zouden leven. Tot op zekere hoogte is rijkdom een goede zaak omdat het voor de meeste mensen een sleutel is tot een beter leven. Veel zaken die het leven interessanter maken, kosten geld. Maar er is een ‘rijkdomsgrens’, waarboven de voordelen van nog meer rijkdom voor de rijke zelf niet meer opwegen tegen de nadelen en risico’s voor de samenleving.

Over de hoogte van die rijkdomsgrens kunnen we van mening verschillen, en deze is onderwerp van politiek debat. Uit onderzoek dat ik samen met collega’s uitvoerde, bleek dat 66 procent van de Nederlanders vindt dat wie een villa met zwembad, een extra huis in Zuid-Frankrijk, twee luxe auto’s, en een half miljoen aan spaargeld bezit en vijf keer per jaar op vakantie kan, boven de rijkdomsgrens zit. Een vermogen van een miljoen vindt 82 procent van de Nederlanders veel meer is dan nodig voor een goed leven. Een vermogen van 70 miljoen (het kleinste vermogen in de Quote 500), ligt volgens 96,5 procent van de Nederlanders boven de rijkdomsgrens. Omdat deze grens geen natuurfenomeen is, en in tegenstelling tot de armoedegrens niet correspondeert met de minimale levensstandaard, is een exacte rijkdomsgrens niet vast te stellen. Dat neemt niet we ons wel iets kunnen voorstellen bij het bezitten van zoveel geld dat extra vermogen geen effect meer heeft op de levenstandaard, en waarvan de maatschappelijke nadelen aanzienlijk zijn.

Democratische risico’s

Het eerste nadeel van extreme rijkdom is dat het de kern van de democratie in gevaar brengt, namelijk het principe van politieke gelijkheid dat stelt dat iedereen een gelijke stem zou moeten hebben in de collectieve besluitvorming (direct dan wel via representatie). Wie heel veel geld bezit, heeft veel meer mogelijkheden om de besluitvorming te beïnvloeden. Hij – of zij, maar de meeste superrijken zijn mannen – kan zorgen dat zijn favoriete kandidaat of partij voor een politiek ambt meer middelen heeft om campagne te voeren, geld uitgeven aan professionele lobbyisten om het beleid te beïnvloeden, denktanks oprichten, filmproducties sponsoren, of bijzonder hoogleraren financieren.

Uiteraard zijn er al maatregelen genomen om te zorgen dat financiële macht zich niet onbeperkt kan vertalen in politieke macht. We hebben wetgeving op de partijfinanciering, en anti-monopoliemaatregelen zodat niemand alle commerciële televisiezenders kan opkopen. Maar omdat niet alles te reguleren is, niet iedereen zich aan de wet houdt, de naleving van wetten niet altijd even grondig gecontroleerd wordt en geld ook op informele manieren ingezet kan worden om politieke macht uit te oefenen, blijft het risico bestaan dat democratische principes worden ondermijnd.

Ecologische grenzen

Een tweede reden waarom extreme rijkdom maatschappelijk ongewenst is, is dat dit niet te verenigen is met onze ecologische plichten: de plichten die we hebben om de natuur te beschermen en niet méér te nemen van de natuurlijke hulpbronnen dan ons eerlijke deel. In theorie is rijkdom best met die plichten verenigbaar, namelijk indien iemand rijk is geworden op een manier die de natuur niet beschadigt en wanneer diegene daarna zijn rijkdom niet aanwendt om zeer veel te consumeren. Maar in de praktijk komt dit nauwelijks voor. Vele rijken zijn rijk geworden dankzij milieubelastende productie, internationale handel die tot uitstoot van CO2 leidt, of productie en verkoop van goederen waarin verschillende onderdelen van aardolie verwerkt zitten. Uit onderzoek weten we dat de rijksten vele malen meer broeikasgassen uitstoten dan de niet-rijken dankzij hun grote huizen (vaak meer dan één), meerdere auto’s, en soms ook een eigen jacht en vliegtuigen. Lucas Chancel en Thomas Piketty stelden dat de rijkste 1procent van de wereld wel 300 ton broeikasgassen per persoon per jaar uitstoot, tegenover een gemiddelde van tussen de 10 en 20 in Europa en Noord-Amerika.

Deze redenering heeft echter een venijnig staartje. Vanuit het perspectief van de broeikasgasreductie die nodig is om het klimaat te stabiliseren, stoten niet alleen de rijksten maar zowat alle inwoners van Nederland op dit moment veel te veel broeikasgassen uit. Als we dus vinden dat we de plicht hebben klimaatverandering af te remmen en ons voor te bereiden op de gevolgen, creëert dit verantwoordelijkheden voor ieder van ons om ons consumptiepatroon aan te passen zodat we elk jaar 10 procent minder broeikasgassen uitstoten via onze consumptie, tot minder dan een ton per jaar tegen 2050. Hiervoor zijn structurele maatregelen nodig die veel effectiever zijn dan alleen rekenen op vrijwillige gedragsaanpassingen. Maar ook als we bijvoorbeeld via belastingen aangespoord worden om minder te vliegen en minder vlees en zuivel te eten, is het aanpassen van onze consumptiepatronen noodzakelijk. Dus ook met structurele verandering blijft die persoonlijke opdracht gewoon van kracht.

Sterkste schouders, zwaarste lasten

Wel zijn er redenen waarom we een beroep zouden mogen doen op de rijken om een forse bijdrage te leveren aan klimaatadaptatie en -mitigatie - niet alleen in Nederland maar wereldwijd.

De eerste reden is dat velen rijk zijn geworden met commerciële activiteiten waarbij ze niet gecompenseerd hebben voor de ontstane milieuschade. Hadden ze dat wel gedaan, dan was de winst en dus hun persoonlijke fortuin veel kleiner geweest. Een deel van het persoonlijke fortuin van superrijken, maar ook van rijke ondernemingen, is dus onbetaalde compensatie voor milieuschade: die kan nu alsnog gestort worden in de Nederlandse en mondiale klimaatfondsen.

De tweede reden is dat in tijden van uitzonderlijke urgentie en crisis de sterkste schouders doorgaans de zwaarste lasten dragen. Dat was zo, fiscaal gezien, in de VS na de Tweede Wereldoorlog, en dat zouden we nu ook kunnen vragen van de rijken en superrijken. Nu zullen er best superrijken zijn die ontkennen dat we een klimaatcrisis hebben. Daaruit vloeit de opdracht voort om deze kleine groep mensen niet de ruimte te geven het hele publieke debat te kapen, en ons bewust te zijn van propagandatechnieken om onwaarheden te verspreiden en twijfel te zaaien.

Meer welvaart en welzijn

Een derde nadeel van extreme rijkdom is dat dezelfde rijkdom indien gelijker verdeeld meer welvaart en welzijn oplevert. Dat is een klassiek inzicht van zowel publieke economen als politiek filosofen: de waarde voor ons individuele welzijn van elke bijkomende euro wordt steeds kleiner. Als je twee samenlevingen vergelijkt die hetzelfde produceren, maar waar in het eerste land de financiële ongelijkheid groter is dan in het tweede land, is het welzijn en de welvaart in het eerste kleiner.

Nu zijn er allerlei redenen waarom volledige gelijkheid van uitkomsten moeilijk te verdedigen is. Vanuit een moreel of politiek filosofisch standpunt is het sterker om het principe van gelijke kansen te verdedigen, en niet het principe van gelijke uitkomsten. Wie het liever rustiger aan doet, of wie graag een groot deel van zijn tijd besteedt aan hobby’s of een beroep wil uitoefenen waar geen maatschappelijke vraag naar is, moet niet verwachten dat hij hetzelfde inkomen zal ontvangen als de leerkracht of verpleegkundige die 38 uur per week werkt. Daarnaast hebben we als samenleving ook mensen nodig in beroepen die risicovol of onprettig zijn, of die grote verantwoordelijkheden vergen; dat zijn legitieme redenen om mensen beter te belonen. Er zitten echter grenzen aan de grootte van die beloningsverschillen.

Ook voor mensen die via ondernemerschap of door toeval rijk zijn geworden, geldt dat zij met hun geld heel veel goeds zouden kunnen doen als ze een deel van hun fortuin zouden aanwenden om de mensen met pech in het leven te ondersteunen en meer kansen te geven.

Zuurverdiende centjes

Nu is de reactie op bovenstaande argumenten te voorspellen: ja, de wereld zou wellicht beter zijn af als de democratie robuuster was, het milieu minder beschadigd en de medemens minder hulpbehoevend, maar dat betekent nog niet dat de samenleving zomaar de zuurverdiende centjes van de rijken mag afpakken. Iedereen had ondernemer en dus rijk kunnen worden.

Dat antwoord is niet alleen feitelijk onjuist, maar ook gebaseerd op een aanvechtbaar mens- en wereldbeeld. Het is feitelijk onjuist omdat veel rijkdom niet via ondernemerschap wordt verworven maar doordat iemand toevallig rijke ouders had. En aangezien de erfbelasting een stuk lager is dan de belasting op arbeidsinkomen, en het erven van een onderneming tot op zekere hoogte is vrijgesteld van erfbelasting, kunnen we ons afvragen hoe rechtvaardig zo’n belasting eigenlijk is. Daarnaast zijn er voor zeer vermogende Nederlanders fiscale sluiproutes om persoonlijke fortuinen om te zetten in ondernemingskapitaal, waardoor de erfgenamen van de zeer rijken procentueel veel minder zullen betalen. Deze vormen van belastingontwijking zijn zeker niet in de geest van de wet.

Veel fundamenteler is het mens- en wereldbeeld waarop dit antwoord is gebaseerd: namelijk de visie dat wie iets op de markt verdient, dit ook moreel gezien verdiend heeft. Veel successen van ondernemers zijn echter mogelijk gemaakt door de stabiele maatschappelijke structuren, uitvindingen, infrastructuur en kennis die voorgaande generaties voor ons achtergelaten hebben. Vaak is die maatschappelijke erfenis te danken aan de inzet van mensen die het publiek belang boven hun persoonlijke belang stelden, of door investeringen en ontdekkingen die met belastinggeld gefinancierd zijn. Het zou voor veel van de hedendaagse rijken knap lastig zijn om even rijk te worden in een samenleving zonder die kennis, infrastructuur en welvaart.

Ten slotte kunnen we ons afvragen welke rol geluk in ons leven speelt. Waar en wanneer we geboren worden, onze ouders en leerkrachten, onze talenten  – dat alles hebben we zelf niet gekozen, maar heeft wel een grote invloed op onze kansen in het leven. Mensen die het financieel gezien hebben gemaakt, mogen heus trots zijn op hun inspanningen en resultaten en daarvoor worden beloond. Maar de geluksfactor zou ons moeten overtuigen om rijkdom binnen de perken te houden. Zoals Bill Gates het onlangs in een interview zei: ‘Ik verdien mijn fortuin niet. Niemand verdient het.’ Ook hij benadrukte de rol van structuren, toeval en de rol van mensen met wie hij samenwerkte, en pleitte voor meer progressieve belastingen.

Fiscale veranderingen

Toen ik het verzoek kreeg om voor de reeks Nieuw Licht op… een bijdrage te schrijven over rijkdom, was de opdracht om in ongeveer 10.000 woorden over dat thema te reflecteren. Maar zelfs nadat ik 15.000 woorden had geschreven en echt moest stoppen, had ik nog niet alle redenen kunnen bespreken waarom te grote rijkdom een maatschappelijk probleem is. Zo is er nog het argument dat extreme rijkdom het westerse gelijkekansenprincipe ondergraaft, en dat het ook onwaarschijnlijk is dat steenrijken en mensen zonder economisch kapitaal elkaar als ‘gelijken’ zullen beschouwen. Redenen genoeg waarom extreme rijkdom een maatschappelijk probleem is en waarom we na moeten denken over fiscale veranderingen. Maar ook hoe we de sociale en economische instituties van de samenleving zodanig kunnen inrichten dat economische ongelijkheid binnen de perken blijft.

Literatuur