Ik kreeg de uitnodiging aan het begin van de coronacrisis. Het was in de tijd dat er in Brussel drones vlogen om te checken of mensen niet op bankjes gingen zitten. De lucht was weken achter elkaar stralend blauw. In de krant was te lezen dat de CO2-uitstoot drastisch gedaald was sinds de wereldwijde uitbraak van het virus.

De theaters waren dicht, op de meeste plekken moest je lijnen volgen die je door de ruimte leidden en als je naar buiten wilde moest je overal en altijd een mondkapje op hebben. Het was een kort mailtje met de vraag of ik wilde meedoen met een nieuwe beweging van dichters die zich zorgen maakten om het klimaat: de Klimaatdichters werden geboren in de ongerijmde zomermaanden van 2020.

Ik was al een tijdje op zoek hoe ik bij kon dragen aan de strijd tegen klimaatverandering; ik had meegelopen in klimaatmarsen, stemde groen, was verbonden aan een aantal goede doelen, at biologisch en zoveel mogelijk van de korte keten. Maar toch, ik bracht zelf niets in, het waren ofwel consumentistische overwegingen of keuzes die ik als burger maakte. Ik had het gevoel dat ik in het gat dat gaapt tussen beleid en ervaring niets omhanden had. Hetgene waar ik dagelijks mee bezig was, woorden wegen en de verbeelding openen, had hier nog niets mee te maken. Ik besloot dus direct mee te doen.

Raam met uitzicht
Foto: Anja, 2014. CC BY-NC 2.0

Drie jaar later zijn er voorstellingen, bundels, ontelbare optredens en meer dan 200 dichters in Vlaanderen en Nederland die aangesloten zijn. Het schenkt me troost dat al die verenigde verbeeldingskracht wordt ingezet om de wereld een betere plek te maken. De gedichten en projecten die eruit voortkomen zijn een staalkaart van wat er gedacht en ervaren wordt in een steeds labielere wereld.

Je kunt lezen hoe klimaat, milieu en mentale problematiek samenhangen. Hoe machteloosheid soms regeert en wanhoop de overhand neemt. Hoe loos waarschuwingen klinken, hoe naïviteit soms de beste strategie is, hoe je naar stenen kan luisteren of ’s nachts walvissen kunt horen huilen. Hoe iets op de zeebodem blijft stralen, lang nadat de mens van deze aardbodem verdwenen is. Het mooie aan poëzie is dat het mensen ontvankelijk kan maken, eventjes de wereld een kwartslag kan laten draaien en dat we daar dan samen naar kunnen kijken.

Hoe je daarmee omgaat: of je instemmend knikt, er niets van begrijpt of je vol afschuw afkeert is vervolgens aan de lezer of toehoorder. Maar dat er in je hoofd een beeld ontstaat achter een raam dat er daarvoor nog niet was, dat is de kracht van poëzie. Jij bent de enige die het ziet.

Verdrietlied

Een hitte brandt zich langzaam in de aarde
de zaden groeien niet meer tot planten
blijven stille grond, een gebroken belofte
en wij, wij talmen

vroeger riepen we ze van een afstand
zongen om ze te laten ontkiemen
maar een hitte brandt zich onder je huid
onder de mijne, en we zingen dit lied niet langer

stil zijn we nu, met monden vol aarde, lopen
met lichamen gebogen als zware takken
bang voor een zuchtje lucht zijn wij de ontwortelden

wat als we weer zouden zingen?
als we beter zouden zingen?
als we zongen voor de vele stomme monden van het land?
als we onze stem gebruikten om een ​​zachte vriend te zijn

een zingende geruststelling
een liefdevol koor dat oproept
tot een breken
een losbarsten van kleuren

we zouden onze belofte opvolgen
door het refrein te blijven hernemen:
kom naar me toe, kom tot stand